Der Thüringer Grafenkrieg (auch Thüringer Grafenfehde) war eine von 1342 bis 1346 andauernde kriegerische Auseinandersetzung zwischen einer Reihe von reichsunmittelbaren Adelshäusern und dem Haus Wettin um die Vorherrschaft in Thüringen. (de)
The Thuringian Counts' War (German: Thüringer Grafenkrieg), or Thuringian Counts' Feud (Thüringer Grafenfehde) was a conflict between several ancient aristocratic families and the House of Wettin for supremacy in Thuringia. The war lasted from 1342 to 1346. The conflict is also called by various other names in English sources including War of the Thuringian Counts and Thuringian Comital War. In 1247, the last Thuringian landgrave from the House of the Ludovingians, Henry Raspe, died without a male heir. During the war of succession that followed, Henry the Illustrious, Margrave of Meissen, finally won the landgraviate for the House of Wettin, whilst the Hessian territories went to Henry I of Hesse and formed the new Landgraviate of Hesse. The grandson of Henry the Illustrious, Frederick I, the Brave, and his son, Frederick II, the Serious, tried to secure the suzerainty of the Wettins over Thuringia and thus fell inevitably into opposition with the other princes in the land. On 1 September 1342, the various counts and lords of Thuringia of sealed a pact in Arnstadt which effectively allied them against Frederick the Serious. The parties to the alliance included the counts of Schwarzburg, and and the advocates of Gera and Plauen. Conflict broke out in October. The Electoral Mainz archbishop, , who was already in dispute with the citizens of Erfurt over city rights, supported the counts and so the citizens of Erfurt took the side of Frederick the Serious. By 14 December 1342 the first peace treaty, brokered by the Emperor, was signed. Because the counts and advocates were bound to pay a very high sum - 338,000 Marks of Erfurt silver - for "breaking the peace", however, the peace did not hold and fighting soon flared up again. Frederick now sought to weaken the opposing allies by agreeing separate treaties with his enemies: first on 6 September 1343 with the advocates of Gera and Plauen, on 28 July 1345 with the Schwarzburgs, and finally on 11 April 1346 in the Treaty of Dresden with the Count of Weimar-Orlamünde. Each of the allies had to turn their main territories into fiefs of the Wettins and so lost their imperial immediacy and their political independence. The outcome of the comital war strengthened the position of the Wettins in Thuringia, although were unable to finally drive the Schwarzburgs and the advocates out of Thuringia and these vassals continued to play an important role until the end of the monarchy in Thuringia in 1918 (c.f. Schwarzburg-Rudolstadt, Schwarzburg-Sondershausen, Reuß). However, after the counts' war they could not further expand their territories, but were restricted to their homelands and therefore no longer in a position to threaten the dominance of the Wettins in Thuringia. For the counts of Weimar-Orlamünde the result of the war meant the end of their imperial immediacy. A short while later, Weimar fell to Wettin as an agreed fief and became an important residenz of the Ernestine branch of the Wettins (c.f. Saxe-Weimar and Saxe-Weimar-Eisenach). (en)
La guerra dei conti della Turingia (in tedesco Thüringer Grafenkrieg ), o Faida dei conti della Turingia (Thüringer Grafenfehde) fu un conflitto tra diverse antiche famiglie aristocratiche e la Casata di Wettin per la supremazia in Turingia. La guerra durò dal 1342 al 1346. (it)
De Thuringse gravenoorlog (Duits: Thüringer Grafenkrieg), of Thuringse Gravenvete (Thüringer Grafenfehde) was een conflict tussen verscheidene oude aristocratische families en het Huis Wettin over de suprematie in Thuringen. De oorlog duurde van 1342 tot 1346. In 1247 stierf Hendrik Raspe IV, de laatste Thuringse landgraaf uit het huis Ludovingen, zonder een mannelijke erfgenaam. Tijdens de daaropvolgende successieoorlog wist Hendrik de Doorluchtige, Markgraaf van Meißen, uiteindelijke het landgraafschap voor het Huis Wettin te winnen, terwijl de Hessische territoria naar Hendrik I van Hessen en vormde het nieuwe Landgraafschap Hessen. De kleinzoon van Hendrik de Doorluchtige, Frederik I de Vredige of de Gebetene, en diens zoon, Frederik II de Ernstige, trachten de suzereiniteit van het huis Wettin over Thuringen te verzekeren en kwam hierdoor onvermijdelijk in conflict met de andere machtige edelen van de regio. Op 1 september 1342 bezegelden de verschillende graven en heren van Thuringen een pact in Arnstadt dat hen effectief een alliantie deed sluiten tegen Frederik de ernstige. De betrokken partijen waren de graven van Schwarzburg, Weimar-Orlamünde en en de landvoogden van Gera en Plauen. Het conflict brak ten slotte in oktober uit. De aartsbisschop van Mainz, Hendrik III van Virneburg, die reeds in dispuut was met de burgers van Erfurt over stadsrechten, steunde de graven en daarom kozen de burgers van Erfurt de kant van Frederik de Ernstige. Tegen 14 december 1342 was het eerste vredesverdrag, geregeld door de keizer, getekend. Omdat de graven en landvoogden hierdoor echter waren verplicht een zeer hoge som geld - 338,000 marken van Erfurt zilver - te betalen voor het "breken van de vrede", hield de vrede niet lang stand en braken er algauw opnieuw gevechten uit. Frederik zocht nu het bondgenootschap te verzwakken door in te stemmen met afzonderlijke verdragen met zijn vijand: eerst op 6 september 1343 met de landvoogden van Gera en Plauen, op 28 juli 1345 met de Schwarzburgs, en ten slotte op 11 april 1346 in het met de graaf van Weimar-Orlamünde. Elk van de bondgenoten moest zijn voornaamste territoria doen erkennen als leen van de Wettins en verloren aldus hun rijksvrijheid en politieke onafhankelijkheid. De uitkomst van de Gravenoorlog versterkte de positie van de Wettins in Thuringen, hoewel ze er niet in slaagden de Schwarzburgs en de landvoogden definitief uit Thuringen te verdrijven en deze vazalen bleven een belangrijke rol spelen tot het einde van de monarchie in Thuringen in 1918 (vgl. , Schwarzburg-Sondershausen, Reuß). Ze konden na de Gravenoorlog echter hun territoria niet verder uitbreiden, maar waren beperkte tot hun lenen en bevonden zich daardoor niet langer meer in een positie om een bedreiging te vormen voor de dominantie van de Wettins in Thuringen. Voor de graven van Weimar-Orlamünde betekende de uitslag van de oorlog het einde van hun rijksvrijheid. Kort daarop viel Weimar aan Wettin toe als een overeengekomen leen en werd een belangrijke van de Ernestijnse tak van de Wettins (vglSaksen-Weimar-Eisenach). (nl)
Тюрингская графская война (нем. Thüringer Grafenkrieg) — военное противостояние, длившееся с 1342 по 1346 годы между рядом представителей старой аристократии и Веттинами за господство в Тюрингии. (ru)