Leesmaar.nl Voor-reden Boek 21 Deel 5 Cruydt-Boeck 1644 (original) (raw)

In het voorgaende Deel deses Cruydt-Boecks hebben wy de Korenen, Hauw-cruyden, ende Pluck-graenen beschreven; nu volght dan, dat wy van het ander Deel der Voedende cruyden, te weten van de Moes-cruyden, handelen. Dese cruyden verschillen oock seer veel vanden anderen : want sommighe zijn in hun loof oft bladeren ende gantsch ghewas `eetbaer : sommighe zijn alleen in hun vrucht oft saedt bequaem om eten : sommighe (ende die niet luttel) zijn nut ende eetbaer in hunne wortelen.

De ghene, die eetbaere bladeren oft loof hebben, zijn tweederhande : want sommige worden heel ende somtijdts oock alleen ghegeten, sonder daer iet anders by te doen, als Melde, Beete, Koole, Lattouwe ende meer andere : sommighe en moghen oft en konnen noch heel noch alleen ghegeten worden, maer dienen om andere spijse oft eetwaer eenighen smaeck te gheven, ende de selve als voor een sause te strecken soodanigh als zijn de soorten van Eppe, Mostaert-cruydt, Rackette, Kersse, ende meer andere. Welcke beyde gheslachten, ghelijck sy oprechte Moes-cruyden zijn, soo sullen sy oock in dit vijfde Deel beschreven worden; te weten in de vier Boecken van 'tselve. Dan beneffens de selve, naementlijck in 't vijfde Boeck, dat is in 't vijf-en-twintighste Boeck van dit gantsch Werck, sullen wy noch iet vermanen van de doornachtige ende stekelighe cruyden ende Kaerden; sommige van de welcke oock eetbaer zijn, te weten de Artischocken, ende de Kardons, ende ettelijcke mede-soorten van de selve.

Sulcks dat wy in dit eerste Boeck van het tegenwoordigh vijfde Deel, te weten, in het een-en-twintighste van dit gantsche Werck, eerstelijck handelen sullen van de Moes-cruyden, die gheheelijck ende met alle haer deelen, ende somtijdts alleen ghegeten worden; voegende nochtans daer by de beschrijvinghe van sommighe andere cruyden, die met de selve eenighe ghelijckernisse, ghemeynschap oft maeghschap hebben, niet tegenstaende dat sy gheen Moes-cruyden oft eetbaere cruyden en zijn. Want (als wy dickwijls vermaent hebben) wy en hebben de cruyden, die onder eenerhande gheslacht hooren, van den anderen niet willen afscheyden oft besonderlijck beschrijven. Oock soo is het bequaem ende nut voor de ghene, die de kennisse der cruyden soecken te hebben, dat wy de nutte ende de onnutte cruyden te samen voor ooghen stellende, het recht onderscheydt van de selve te kennen gheven.