[Herman Zachtleven], De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (3 delen), Arnold Houbraken - DBNL (original) (raw)

Selecteer waarin je wilt zoeken

(1976)–Arnold Houbrakenrechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

| | | | --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | | [Herman Zachtleven] HERMAN ZACHTLEVEN. De stukken van zyn eersten tyd waren eenvoudig, zynde de natuur, zoo in schikking als koleur gevolgt, ik heb'er gezien die my wonder wel gevielen. Maar naderhand, zoo 't schynt, niet te vrede met de schikkinge der natuur; dat is de voorwerpen te schilderen zoo als ze hem in 't leven voorkwamen (wyl die zig allezins niet even behaaglyk voordoen) zoo heeft hy een eige schikking, of om wel te zeggen een byeenschikking, van verscheiden behaaglyke voorwerpen te gelyk in zyn werk gebragt; uitgezondert eenige gezigten die hy aan den Ryn vlak naar 't leven gevolgt heeft, die ook door kenbare teekenen de plaatsen aanduiden, en van zyn ander werk duidelyk te onderscheiden zyn. Dit zeg ik niet, om dat ik oordeel dat hy met zulks te doen tegen de konstregelen misdaan heeft, geheel niet; in tegendeel moet ik zyn groot vernuft en fraaije vindingen in dit opzigt pryzen, dewyl hy al het schoone heeft weten uit te kiezen, en by een te schikken, zoodanig dat zyne penceelkonst (de mode mag hare rol daar meê onder spelen zoo alsze wil) altyds plaats zal ingeschikt worden in | | | [pagina 341] | | | de beroemste konstkabinetten. Ja ik moet tot zynen roem zeggen, dat my onder de Nederlandsche Landschapschilders geen bekend is, die zyne verschieten zoo helder en dun, als ook de graden of trappen van wyking, beter en bevalliger heeft waargenomen, of ook zyn werk woeliger, en cierlyker gestoffeert, te weten dit zy gezegt van stukken die van zyn besten tyd zyn; want zyn laatste werken voldoen myn oog zoo wel niet, om dat zy al te bontkleurig zyn. Hy was buiten zyn schilderen ook by uitnementheid vlytig in naar 't leven te teekenen dat hy op een vaardige dog vaste wyze met zwart kryt wist te doen. Hy is geboren te Rotterdam in 't jaar 1609. maar heeft den meesten tyd van zyn leven te Utrecht gewoont daar hy ook gestorven is. De Puikdichter J. v. Vondel, die (nevens andere van zyne tydgenooten) ook kennis aan hem had, en vermaak daar in vond, als hy eens zyn konstboek met zyne voornaamste teekeningen doorbladerde, maakte daar op dit volgende vaers tot zyn lof: Lust het iemant Zacht te leven, Lugt te scheppen naar zyn wil, Die blyf t' huis, gerust en stil: Hy kan stil den Ryn opstreven, Van oud Utrecht, en den Dom; Tusschen d' oevers van de stroomen, Tusschen wynberg, bosch, en boomen, Zig verlustigen alom, Sloten, steden, en landouwen, Kudden, vee, en dorp, en vlek, Akkers, en gebuurte, en hek, Bron, en waterval aanschouwen, | | | [pagina 342] | | | In zyn kamer, zoo hy maar Opsla deze konstpapieren, Zoo vol levens, zoo vol zwieren, Dat natuur by wylen daar Stom staat, toornig, en verbolgen, Over dat, en over dit, Over zwart, en over wit, Ligt en schaduw, snel in 't volgen Van haar wezen: kan de Konst. Kan de hand van dezen trekker My dus volgen tot den Nekker? Heeft hem Pallas met haar gunst En genade dus bescheenen? Zeker laat de vlugge Faam Dan braveeren met zyn' naam: Laat hem dan zyn' naam vry leenen Van het Leven_: want hier leest_ Wat hy trekt met duim en vingeren, Los en levendig in 't slingeren, Dat de bladen leven geeft. Wien verdriet het op dees blaren, Dus den Rynstroom op te vaaren? | |