Eenmansminderheid (original) (raw)

Salman Rushdie: ‘Ik heb er heel veel aan gehad dat ik tijdens al mijn reizen in India een dagboek heb bijgehouden. Het eerste deel van het boek speelt in Zuid-India, het materiaal daarvoor kon ik ontlenen aan twee lange reizen die ik in 1983 en 1987 heb gemaakt. Beide keren heb ik heel gedetailleerde, beschrijvende dagboeken bijgehouden. Ik noteerde bijvoorbeeld heel zorgvuldig welke planten waar groeiden, hoe ze geurden en dergelijke. Dus zuiver beschrijvend. Toen ik het later herlas, kwamen daardoor een heleboel andere herinneringen tot leven. Zonder de bijzonderheden uit mijn dagboeken had ik die hoofdstukken niet kunnen schrijven.
Maar eerlijk gezegd ben ik bang dat, als de situatie niet spoedig definitief verandert en ik niet weer naar India kan reizen, ik nooit meer een roman zal schrijven die in India speelt. Natuurlijk zou ik tot in alle eeuwigheid romans kunnen schrijven over plaatsen en personen in India, als ik dat wilde - dat zit in mijn genen. Maar in de boeken die ik tot dusver over India heb geschreven, heb ik me hartstochtelijk beziggehouden met de actuele situatie. Als ik de volgende fase niet kan volgen, niet kan proberen die van dichtbij te begrijpen, wordt het zozeer iets uit de tweede hand dat ik mijn thema geen recht meer kan doen.
Aan de andere kant voel ik dat ik met de voltooiing van The Moor’s Last Sigh een bepaald project heb afgesloten. Je zou kunnen zeggen dat Midnight Children, Shame, The Satanic Verses en The Moor’s Last Sigh een soort kwartet vormen, al zijn ze nooit als zodanig bedoeld geweest. Maar ik geloof: als iemand die vier boeken aaneengesloten zou lezen, zou hij zien dat er een gemeenschappelijk idee, een gemeenschappelijke bedoeling is, en dat alles naar een bepaalde afsluiting leidt. En nu dat alles afgesloten is, ben ik blij dat ik het terzijde kan schuiven en een tijdlang aan iets anders kan denken. Op het moment bevind ik me in de spannende fase tussen twee projecten. Elke dag vind ik flarden van ideeen waarmee ik speel, die ik tussen mijn vingers omdraai. De dag daarop is mijn belangstelling daarvoor misschien verdwenen, en weer een dag later kunnen ze opnieuw interessant worden.’
Kun je je voorstellen dat je over Engeland schrijft? Over Europa?
‘Tja, de wereld is groot, en de literatuur nog groter.’
EEN STEEDS terugkerend probleem voor je vertalers zijn de talloze toespelingen op Indiase situaties, die in ons deel van de wereld praktisch onbekend zijn.
‘Wanneer Indiers mijn boeken lezen, begrijpen ze allerlei toespelingen, maar hun ontgaan misschien weer allerlei andere verwijzingen, omdat ze een zinspeling op Lawrence Sterne of Dickens of een gedicht dat ik citeer niet begrijpen. Op die manier lezen zij een totaal ander boek dan Europese lezers. Dat is overigens prima. Het zijn als het ware de ingredienten voor een soep: je roert alles door elkaar en dan ontstaat een goede, afgeronde smaak, zonder dat je de onderdelen apart kunt identificeren.’
Typerend voor je stijl is dat je enorm lange en ingewikkelde zinnen maakt, die je plotseling afbreekt om nadere verklaringen in te voegen, of commentaar van de verteller, of kleine nevenverhalen. Als er een schrijver bij me zou komen en me zou vertellen dat hij van plan is op die manier een roman te schrijven…
‘… dan zou jij zeggen dat hij dat moet laten!’
Ja, maar bij jou werkt het desondanks, al zou je niet geloven dat het leesbaar blijft.
‘Ik denk sterk muzikaal wanneer ik afzonderlijke zinnen componeer. Ik denk veel aan het ritme, en ik geloof dat als je de muziek in een zin op de juiste manier kan laten klinken, die de lezer vanzelf door alle onderdelen heen leidt en hem zal laten zien hoe zo'n zin moet worden opgevat. Overigens vind ik dat de taal in mijn laatste roman, vergeleken met de Satanic Verses, iets eenvoudiger is geworden.
De lengte van de zinnen houdt ook verband met mijn wens om elementen van het Indiase Engels en de Indiase talen over te brengen in het standaard-Engels - in de eerste plaats het Urdu, mijn moedertaal, en daarnaast het Hindi, dat ik ook spreek. In het Urdu en Hindi is de natuurlijke lengte van een normale zin langer dan in de meeste westerse talen. Bovendien herinnert de syntaxis van de meeste talen in India aan het Latijn, met het werkwoord aan het slot en veel ondergeschikte bijzinnen die geleidelijk worden ingevoegd zonder dat je weet met welk hoofdwerkwoord de zin zal eindigen - een beetje als in het Duits. Daardoor krijg je een grote vrijheid om te spelen met de lengte en de constructie van zinnen. En van die vrijheid probeer ik gebruik te maken, ook in het Engels.’
Je speelt trouwens een heel bewust spel met de verschillen tussen Indiaas Engels en het Britse standaard-Engels.
‘Dat heb ik altijd gedaan. Afgezien van syntaxis en de lengte van de zinnen zijn er natuurlijk verschillen op het gebied van slang en woordenschat. Maar er zijn ook andere verschillen, die dieper gaan. Indiase talen zijn bijvoorbeeld over het algemeen veel beeldender, er komt veel meer metaforiek in voor. Als je in het Urdu wilt zeggen dat de maan opgaat, zeg je: “De maan ontwaakt.” Dat is een heel normale, eenvoudige manier om dat te zeggen, en zoiets probeer ik over te brengen in het Engels, om een overdreven metaforische taal te creeren. Het risico is altijd dat het alleen maar eigenaardig klinkt, maar als je het goed doet, klinkt het eigenaardig op een goede en spannende manier.’
JE HEBT VAAK gezegd dat je houdt van bastaards en van mengculturen. De hoofdpersoon in je nieuwe roman is de zoon van een christelijke Portugees-Indiase moeder en een joodse Spaans-Arabisch-Indiase vader. Dat moet zo ongeveer het toppunt van bloed- en cultuurvermenging zijn.
‘Op het ogenblik wordt er in India een soort campagne tegen minderheden gevoerd. De hindoe-meerderheid streeft ernaar de Indiase cultuur te definieren als uitsluitend hindoeistisch en al het andere af te doen als in wezen on-Indiaas. Ik weiger dat meerderheidsmonopolie te accepteren. Daarom ben ik er speciaal voor gaan zitten en heb ik de kleinste minderheid geconstrueerd die ik me kon voorstellen, een soort eenmansminderheid, om vervolgens toch te zeggen: dit is een Indiaas verhaal, en als zodanig moeten jullie het lezen.’
De verdeling van het subcontinent in het door de hindoes gedomineerde India en het islamitische Pakistan is een thema waarover je in verschillend verband hebt geschreven, en het ligt dan ook voor de hand om de verdeelde familie in ‘The Moor’s Last Sigh’ te beschouwen als symbolisch voor het gedeelde land.
‘Die deling was een ongelooflijk trauma: families werden dwars doormidden gesneden. Huwelijken liepen stuk, de man vertrok naar Pakistan, de vrouw bleef in India, of omgekeerd. De ene helft van de kinderen werd naar het ene land gebracht, de andere helft naar het andere. Vriendschappen gingen kapot. De gedachte om een bijl te pakken en het land domweg in twee helften te hakken… In Europa is dat natuurlijk ook gebeurd: het is Duitsland overkomen, maar dat is later weer ongedaan gemaakt. Helaas kun je je niet voorstellen dat de deling van India ooit weer wordt opgeheven.
Voor mij is dat heel merkwaardig. Ik kom uit een Indiase moslimfamilie, maar ik onderga India als een heel aangenaam land, terwijl ik me in Pakistan helemaal niet op mijn gemak voel. Je zou denken dat het precies omgekeerd moest zijn. Maar ondanks de vele gebreken is India een rijke, open maatschappij, terwijl Pakistan cultureel gezien een arme en gesloten maatschappij is.’
Als je ‘Terug naar India’ van V. S. Naipaul leest, krijg je de indruk van een onvoorstelbaar gewelddadig land…
‘Ja, ik zou zelfs zeggen dat India net zo gewelddadig is als de Verenigde Staten. In de geschiedenis van India komen perioden voor met ongelooflijk bloedige en afschuwelijke gewelddadigheden. Een daarvan wordt in mijn nieuwe boek heel gedetailleerd beschreven. Het is een door en door ontmoedigende vorm van geweld, het treedt van tijd tot tijd op. Het is niet te verklaren, maar ik heb tenminste geprobeerd het onder ogen te zien. Naipaul is geneigd het als teken van barbaarsheid te zien. Als het barbaarsheid is - en dat is het -, dan is het een barbaarsheid die de hele mensheid gemeen heeft.’
HET GEWELDDADIGE India is een van de cliches over dat land. Het andere cliche is dat van het vredige, verdraagzame, vergeestelijkte land, hoog verheven boven het materialistische, a-spirituele Westen.
‘Van die twee cliches is het laatste het minst waarachtige. Het beeld van een spiritueel India heb ik altijd uiterst komisch gevonden. Het gemak waarmee blanke jongeren uit de middenklasse naar India trokken en daar aan de voeten van een goeroe gingen zitten en hun Rolex-horloges aan hem afstonden… een jammerlijk gezicht.’
Maar bij die visie hoort ook Gandhi als een soort heiligenfiguur.
‘Ik denk dat Gandhi een onvoorstelbaar belangrijke figuur is in de geschiedenis van India. Zonder hem zou de Indiase nationalistische beweging nooit zo'n massaal verschijnsel zijn geworden. Gandhi’s grote prestatie is geweest dat hij het Indiase National Congress, dat tot die tijd in wezen een organisatie voor de ontwikkelde middenklasse was, van een basis in de massa heeft voorzien; hij wist hoe men tot het volk moest spreken. Zonder die ontwikkeling zou er geen effectieve onafhankelijkheidsbeweging zijn ontstaan. Wat dat betreft moet je zijn beslissende betekenis voor de bevrijding respecteren. Maar de gedachte van een heilige, dat is iets waaraan Gandhi zelf schuldig is. Hij vond het wel aardig als men hem als heilige beschouwde. Het belangrijkste echter was zijn gevoel voor politiek, en zijn sluwheid.
In The Moor’s Last Sigh komt een passage voor waarin Camoes, de grootvader van de hoofdpersoon, een vergadering bezoekt waar Gandhi spreekt. Die hele passage is praktisch overgenomen uit de Gandhi-roman Waiting for the Mahatma van R. K. Narayan. Narayan schrijft heel eerbiedig over Gandhi. Daardoor kwam ik op het idee dat het heel interessant zou kunnen zijn een van mijn personages op bezoek te laten gaan in een tafereel in de roman van een andere schrijver, en hem diezelfde gebeurtenis met andere ogen te laten zien.’
In ‘The Moor’s Last Sigh’ staat ook een lang citaat van Kipling.
‘Kipling interesseert me zeer. Het goede van Kipling is werkelijk schitterend, maar dan stuit je weer op van die racistische passages, en die zijn minder schitterend. Hij begreep India, maar helaas had hij bepaalde denkbeelden over raciale superioriteit die op zijn zachtst gezegd moeilijk te verteren zijn.
Het citaat waarop jij zinspeelt, staat aan het begin van het boek, wanneer de Britse gouverneur van Cochin een toespraak houdt die ik rechtstreeks heb overgenomen uit een novelle van Kipling. Ik heb dat citaat ingevoegd omdat ik graag iets over de koloniale mentaliteit wilde schrijven, en toen bedacht ik dat het veel beter zou zijn als ik, in plaats van zoiets te verzinnen, een tekst zou citeren die zelf een klassieke expressie van die koloniale mentaliteit was, en die dan de gouverneur in de mond te leggen. En die woorden krijgen natuurlijk nog een extra dimensie doordat het een authentieke tekst uit die tijd is: dat bewijst dat het zo was, dat het zo bedoeld was - en niet alleen Kipling dacht er zo over, maar iedereen in het Westen.’
In een van de herinneringsnovellen in ‘Oost, West’ schrijf je over de druk die je voelt om te kiezen tussen Oost en West, maar je zegt dat je weigert te kiezen. Is dat achteraf bezien geen illusie? Hebben niet anderen namens jou die keus al gemaakt?
‘Dat geloof ik niet. Ik weet precies wat je met die vraag wilt zeggen, maar ik geloof niet dat ik me van binnen volkomen westers voel, en ik geloof ook niet dat het ooit zo ver zal komen.
De vraag van de ballingschap is geen vraag. Je kunt je halve leven buiten je eigen land doorbrengen. Solzjenitsyn heeft twintig jaar als balling in de Verenigde Staten gewoond, maar daardoor is hij nog geen Amerikaan geworden. Zodra hij naar Rusland terug kon, ging hij terug. Als ik de kans kreeg morgen naar Bombay terug te keren, zou ik het eerste het beste vliegtuig nemen.’
Is Bombay ‘thuis’?
‘Bombay voel ik meer als mijn vaderland dan enige andere plek op aarde. Ik denk dat je de plaats waar je als kind gewoond hebt en waar je bent opgegroeid, altijd als vaderland zult beschouwen. Je kunt de rest van je leven ergens anders wonen, maar daar zul je je nooit zo voelen als op de plek waar je kind bent geweest.’
KAN MEN BEWEREN dat India de kolonie is die het sterkst beinvloed is door Groot- Brittannie?
‘Ik denk dat je hetzelfde zou kunnen zeggen van de Ieren of zelfs tot op zekere hoogte van de Amerikanen, alleen hebben die er zich veel eerder van bevrijd. Er was sprake van een zekere affiniteit tussen Indiers en Engelsen, iets heel zeldzaams onder kolonisatoren en gekoloniseerden. Het merkwaardige resultaat was dat de Indiase nationalisten, zelfs toen de nationalistische beweging op haar hoogtepunt was, in de onafhankelijkheidsbeweging scherp onderscheid maakten tussen het Britse imperialisme waarmee ze te maken hadden en de concrete Engelsen die in India verbleven, over wie ze in de meeste gevallen heel positief dachten. Er was vrijwel nooit geweld tegen imperialisten, maar aan de andere kant was er sprake van een onverzettelijke wil om de instellingen van het imperialisme af te schaffen. Daarom hebben de Engelsen die na de onafhankelijkheid besloten in India te blijven, ook vrijwel nooit met discriminatie te maken gekregen.
Dat is volgens mij zeldzaam, dat voormalige kolonialisten zonder enige vorm van verbittering in de vroegere kolonie konden blijven, en dat ze een heel gewoon leven konden leiden en veel vrienden konden hebben. Ik geloof dat er een tijdlang echt een diepgaande filosofische en intellectuele harmonie tussen beide culturen heeft bestaan. Ze begrepen elkaar.’
Waarom?
‘Dat was gewoon zo. Het was een mystiek gegeven. Volgens mij had het te maken met het kastenstelsel, dat de Engelsen immers ook kennen. Misschien zat er ook wel iets van filosofie in. De Indiase filosofie is zachtaardig en discussieert graag “gentlemanlike”, op een beminnelijke manier, wat wel enige overeenkomst heeft met de gedachtengangen zoals die in de achttiende en negentiende eeuw kenmerkend waren voor de Engelse filosofie en haar vertegenwoordigers. De inhoud was weliswaar heel verschillend, maar de manier van doen was gelijk. Botsingen tussen Indiers en Engelsen waren dus hoogst ongewoon, heel anders dan in andere koloniale omstandigheden, totaal verschillend van de confrontatie tussen Engeland en Afrika, die veel vijandiger was.’
Heb je veel tijd besteed aan research voor al dat historische en politieke materiaal in ‘The Moor’s Last Sigh’?
‘Veel daarvan is gewoon achtergrondkennis, dingen die ik vanzelf leerde toen ik opgroeide. Maar ik heb ook het een en ander gelezen, om me te informeren. Maar research kan ook gevaarlijk zijn. In verband met het gedeelte waarin de handelsschepen op de route tussen India en Europa door Duitse onderzeeers worden aangevallen, schrijf ik bijvoorbeeld over een authentiek Duits slagschip, de Emden. Maar mijn Zweedse vertaler maakte me erop attent dat ik daarmee een oorlog te laat was: de Emden was al in de Eerste Wereldoorlog tot zinken gebracht, en ik deed dat nu in de Tweede Wereldoorlog. Daardoor was ik gedwongen het schip een andere naam te geven. Ik noemde het de Medea. Dat was een fantasienaam, en als ik die meteen vanaf het begin had gebruikt, in plaats van me te verdiepen in historisch onderzoek, zou ik me heel wat moeite hebben bespaard.’