Leesmaar.nl Capitel 23 Boek 8 Deel 2 Cruydt-Boeck 1644 (original) (raw)
« Cruydt-Boeck 1644 Deel 2 boek 8 capitel 23, bladzijde 422-424 met transcriptie Zie volgende pagina »
1
Bellis perennis - Madeliefje (wilde soort) Zie alle foto's van Bioweb Plantengids | 1644 Vlaams: Kerssouwen, Madelieven (Wilde) 1616 Latijn: Bellis silvestris 1554/1557: Bellis minor sylvestris, Bellis, Bellius, Consolida minor, Herba margarita, Kersouwen, Madelieven, Madelieven (wilde), Marguerite, Marguerite sauvage (petite), Massufelen, Maszlieben, Pasquette, Primula veris, Zeitloslin Overzicht Bellis perennis op deze site Alle foto's van Bellis perennis op internet Bellis perennis bij Kurt Stueber Gruppe Max Planck IZ Bellis perennis in Plantago PlantIndex |
---|
2
Bellis perennis - Madeliefje (gevuldbloemig) | 1644 Vlaams: Madelieven (Tamme oft Dobbele) 1616 Latijn: Bellis hortensis 1554/1557: Bellis minor hortensis, Bellis, Bellius, Consolida minor, Herba margarita, Kersouwen, Madelieven, Madelieven (tamme), Marguerite, Marguerite domestique (petite), Massufelen, Maszlieben, Pasquette, Primula veris, Zeitloslin |
---|
3
Leucanthemum vulgare - Gewone margriet Zie alle foto's van Bioweb Plantengids | 1644 Vlaams: Gansbloemen, Madelieven (Groote) 1616 Latijn: Bellis maior 1554/1557: Bellis, Bellis maior, Bellius, Consolida minor, Kersouwen, Madelieven, Madelieven (groote), Marguerite, Marguerite grande, Massufelen, Maszlieben, Pasquette, Zeitloslin Overzicht Leucanthemum vulgare op deze site Alle foto's van Leucanthemum vulgare op internet Leucanthemum vulgare bij Kurt Stueber Gruppe Max Planck IZ Leucanthemum vulgare in Plantago PlantIndex |
---|
[_422_] In dit Capitel sullen wy twee soorten van Madelieven beschrijven; te weten de Enckele oft de Wilde / ende de Tamme oft Dobbele; daer by voeghende noch een ander grooter wilde soorte van Madelieven, die Fuchsius Gaenszblum / dat is Gansebloem noemt.
Ghedaente
1. De Wilde Madelieven gheven uyt haere wortel veele kleyne / gladde / vette ende gelijfvige bladeren / uyt den ronden wat langhworpigh van maecksel /
rondom fijnkens ende by nae niet merckelijcken ghekertelt oft gekerft aen de kanten / meestendeel langhs der aerden ghespreyt liggende : tusschen de welcke de bloemkens komen ghesproten / elck op sijn eyghen dun steelken staende / van ghedaente de Camille-bloemen bijkants gelijck / maer kleyner / in 't midden geel / rondsom met veel kleyne witte / ende eenighsins roodachtighe / oft uyt den witten wat purpurachtighe bladerkens beset. De wortelen zijn veselachtigh.
2. A. De Tamme Madelieven zijn de Wilde van ghedaente seer ghelijck / dan en worden nergens dan in de hoven ghevonden / ende hebben seer dobbele oft veelbladighe bloemen / seer fraey ende behaeghlijck om sien / van de wortel af voortkomende / op korte dunne steelkens rustende / ende van soo veel ende dicht by een staende kleyne bladerkens gemaeckt oft vergadert / datmen geen geel oft seer luttel in 't middelste van dese bloemen en siet ende dat om de groote menighte van de bladerkens die dese gantsche geeligheydt bedecken. Ende dese bloemkens zijn somtijts roodachtigh / somtijts wit / somtijts ghespickelt / oft van beyde dese verwen vermenght / seer selden grasverwigh oft groen. Dan sy en hebben gantsch gheenen reuck.
B. Rondom dese bloemen wassen somtijts / maer nochtans niet seer dickwijls / ander kleyner bloemkens / onder de knopkens oft uyt de knopkens van de selve bloemen spruytende omtrent vijf oft ses in 't getal / diemen Kinderkens noemt / ende haer moeders / dat is de ander bloemen / van ghedaente heel ghelijck zijn /doch veel kleyner.
3. Sommighe willen onder het gheslacht van de Madelieven oock brenghen de wilde soorte van ghewas / die sy Groote Madelieven noemen. Dese heeft dunne steelen / anderhalven voet hoogh / oft hoogher : om de welcke wassen langhworpige / een weynighsken ghekertelde oft geschaerde bladeren / die omtrent eenen vingher breedt zijn. De bloemen komen voort op 't sop van de steelkens / om de kanten oft in de ronde wit / in 't midden geel / de gemeyne Camille oft Coedille van ghedaente ghelijck / sonder eenighen reuck. De wortelen zijn veselachtigh.
Plaetse
1. De Wilde Madelieven wassen in de weyen ende op dierghelijcke broeckachtighe oft vochte plaetsen van veele verscheyden landen.
2. Tamme Madelieven wassen / nae 't uytwijsen van haeren naem / alleen in de hoven : daer sy gheoeffent ende onderhouden moeten wesen / om dobbel ende schoon te blijven.
3. De Groote Madelieven wassen oock in de weyen / ende neffens de kanten van de ackers ende bouwlanden / in donckere ende geensins ter sonnen staende plaetsen.
Tijdt
1. De Wilde Madelieven bloeyen in het Vooriaer. 2. De Tamme Madelieven bloeyen oock in den April ende Mey. 3. De Groote Madelieven bloeyen met de andere / oft met de gheslachten van Vokelaer.
Naem
De twee eerste soorten van dit ghewas heeten in onse taele Madelieven / Kerssouwen ende Margrieten; in 't Hooghduytsch Maszlieben ende Massuselen; in 't Fransoys Pasquettes ende Marguerites; in 't Italiaensch Margarite, ende Fiori di prima vera gentili, in 't Behemsch Mastecnyk / Sedmikrasa; in 't Latijn Bellis : want het schijnt het selve ghewas te wesen dat Plinius in het 5. capitel van sijn 26. boeck beschrijft / segghende aldus : Bellis wast in de weyen / ende heeft witte / doch een weynighsken roodachtighe bloemen. De nieuwe Cruydt-beschrijvers hebben de Madelieven oock Consolida minor gheheeten : andere segghen / dat de Consolida minor anders niet en is dan de Bruynelle / die wy voren beschreven hebben. Dan meest alle de Cruydt-beschrijvers heeten de Madelieven in 't Latijn Herba Margarita : sommighe andere heetense oock Primula veris, nae den Italiaenschen naem. Daer zijn nochtans andere soorten van Primula veris, dat is de Sleutelboemen / onder 't gheslacht van Phlomides begrepen / ende nae de Wol-cruyden te voren van ons beschreven.
1. De eerste soorte van Madelieven noemtmen ghemeynlijck Wilde Madelieven / in 't Latijn Bellis silvestris.
2. A. De tweede soorte magh Tamme Madelieven / oft Dobbele Madelieven heeten / in 't Latijn Bellis hortensis. B. De soorte van Dese / die kleyne bloemkens uyt de groote bloemen spruytende heeft / wordt van sommighe Madelieven met Kinderkens ghenoemt.
3. De derde soorte wordt Groote Madelieven gheheeten / in 't Latijn Bellis maior; in 't Hooghduytsch Genszblum / soo Fuchsius betuyght. Sommighe heetense oock in 't Latijn Consolida media. Daer is nochtans een ander Consolida media, als is de Bugula, oft Senegroen / die voor de middel-soorte van Consolida gherekent wordt.
Aerd
De Madelieven / soo wel de Wilde als de Tamme / hebben in haer bladeren een verkoelende ende vocht-maeckende kracht / te weten vocht-maeckende in 't hooghste van den tweeden graed / verkoelende in het beghinsel van den selven.
Kracht ende Werckinghe
De Madelieven zijn machtigh om alle smerten ende weedom / bijsonder van het flercijn ende gicht van de voeten ende andere lidtmaten / te versoeten ende verdrijven / als die van heete ende drooghe oorsaecke ghekomen zijn; maer dan moetmen de bladeren van dit cruydt met versche ende onghesouten Boter stampen ende vermengen / ende soo op de krancke leden binden oft legghen / meestendeel alsmen daer Maluwe-bladeren bijvoeght / plaesters oft paps-ghewijse.
De selve bladeren by de Moes-cruyden ghedaen / oft in salaet ende met vleesch-sop gegheten / maecken den buyck weeck / ende veroorsaecken eenen sachten kamerganck; ende bovendien worden seer nuttelijck vermenght by andere cruyden ende dinghen diemen in de klisterien doet; de welcke teghen de heete oft vierighe kortsen oft ontstekinghe der darmen ende des inghewants bereydt worden.
BIJVOEGHSEL
De bloemkens van de Madelieven / als voorseydt is / en zijn de ghemeyne Camil-bloemen van gedaente niet heel onghelijck / maer zijn grooter / ende sonder reuck; ende als dese bloemen vergaen / soo rijsen die witte bladerkens af / ende dat middenste geel heft hem op; ende dat is het saedt. Sy heeten oock Bellius flos.
De groote soorten van Madelieven / Bellis media van Matthiolus / ende van Lobel Bellis Maior, wast veel tusschen de daelen van de bergen van Oostenrijck. Hier by behoort de volgende soorte.
Groote Spaensche Madelieven van Guilielmus Boëtius aen Christiaen Porret uyt Spaegnien ghesonden / ende Bellis fruticescens gheheeten / om datse een heester of boomken ghelijcken / ende hoogh op schieten / hebben by der aerde breede / ende aen de randen ghesnippelde bladeren / licht groen / sacht om aen te raecken / wat specerijachtigh van smaeck : daer tusschen spruyten ettelijcke steelen wel twee voeten hoogh / met kleyner bladeren / die van Sterren-cruydt wat ghelijckende / maer sachter ende malsser : de bloemen komen voort in gheschelferde knopkens / binnen geel / met draeykens / buyten wit als Camile-bloemen / sonder reuck. Het schijnt een Witte Ganse-bloem te wesen / het Cruys-cruydt van smaeck meer dan de Madelieven ghelijck.
De kleyne wilde soorte van Madelieven wordt van sommighe oock Primula veris gheheeten / in 't Hooghduytsch oock Zeitloszlin, om dat sy vroegh bloeyen. Maer die naemen worden sommighe andere cruyden bequaemelijcker ghegheven.
Gheslachten van Madelieven uyt Lobel,
Clusius ende andere
1. Wilde groote Madelieven. 2. Dobbele Madelieven met roode bloemen / Kerssouwen ende Margrieten; in 't Engelsch Daysie gheheeten; in 't Fransch somtijdts Cassaudes; de Belidis van Plinius / nae de meyninghe van sommighe / om dat een plante soo veele bloemen krijght / als den koningh Belus dochters hadde / die'er op eenen nacht vijftigh uythouwelijcte / als de Poëten schrijven. 3. Dobbele Madelieven met witte bloemen / ende ghespickelt. 4. Incarnate ende groene Madelieven / kinderkens voortsbrenghende; in 't Latijn Bellis hortensis suaverubens, viridisque prolifera, eensdeels van Dodoneus vermaent. 5. Wilde oft Grootste Madelieven / ende S. Pieters bloemen; in 't Latijn Bellis maior, van Matthiolus Bellis media; van sommighe Consolida media vulnerariorum; in 't Hooghduytsch Gensblum; in 't Engelsch Greate daysie or Mandelin wurte. 6. Blauwe Madelieven / in 't Latijn Bellis caerulea oft Globularia Monspelliensium, van Anguillara Aphyllanthes ende frondiflora; in 't Italiaensch Botonaria, om de ronde blauwe bloemkens die sy als bollekens oft knopkens voortbrenght / van fatsoene ende verwe van de Scabieuse / seer aerdigh : om welcke redene sy van andere Alderkleynste Scabieuse ghenoemt wordt. Want het is een kleyn cruydt / op de berghen van Italien ende Slavonijen wassende. De bladers zijn die van de ghemeyne Madelieven ghelijck / maer donckerer groen / ende smaller; daer oock meer van ghesproken is in het Bijvoeghsel van het 6. Capitel van het 5. Boeck. De bloemen zijn wel somtijts wit / doch meestendeel blauw : daerom heetense in Vranckrijck Marguerites bleues : by de vrouwen van Oostenrijck Blau Rukarzu, dat is Blauwe Madelieven.
Geele Bergh-Globularia hoort by de voorgaende Blauwe Madelieven; daer sy oock veel by wast / te weten in Apulien / als Fabius Columna tuyght. Sy heeft een langhe dicke ghesafelde wortel / buyten geel : de bladeren zijn lepels-ghewijs langh / sommighe bodenwaerts eenen vingher breedt / ghelijfvigh / stijf / bitter oft scherp van smaeck. De steelen zijn rond / biesachtigh / eenen voet hoogh / boven gheknoopt oft ghekniedt / met twee bladeren omtrent het tsop bewassen : op het opperste self staen ronde bollekens met vier t'soppen van twee bladeren bedeckt / die van den steel doorboort schijnen te wesen / als 't aen de Scabieusen ghebeurt. Dese hoofdekens opengaende / verthoonen ruyghe peersachtighe saedt-huyskens / oock rond als bollekens / uytghevende geele sterrachtighe bloemen / rieckende als Brem-bloemen / vijfbladigh met thien langhe draeykens / ende eenen bleecke midden-priem oft stamper / tweehoornigh / breedt / boven de vrucht daer hy op staet / uytstekende. Dan de vrucht binnen de bloeme self / is eys-gewijs met een dun velleken bekleedt / soo dat de saden daer bijnae door schijnen. Als de bloemen afghevallen zijn / dan wordt de vrucht ruygh; ende verthoont binnen in noch een eys-gewijse herde vrucht als de Christus-ooghen / daer swarte inghedouwde ronde saden in schuylen / wat in tweeen ghedeylt oft ghesneden : die in de Oogstmaendt van den windt wegh ghedreven worden. Hy noemtse Globularia lutea montana in 't Latijn.
Groote Madelieven met doornen; van Lobel Bellis spinosa elatior fruticosior Herbariorum bullatis aureis floribus gheheeten / heeft scherpe doornkens aen de eynden der bladeren / goudt-geele bloemen / sonder omringhende buyten bladeren / de bloemen van Averoon Wijfken [de Santolina van Dodoneus] ghelijckende. Van vuylen smaeck ende reuck ghelijckt dit ghewas de Cotula foetida, ende is een soorte daer van / eer dan een Madelieve.
Den Vokelaer / als voorseydt is / wordt van sommighe Bellis lutea gheheeten; maer en is gheen mede-soorte van dit ghewas : insghelijcks wordt Aster Atticus oft Sterre-cruydt Blauwe Madelieven ghenoemt; maer dien sullen wy in 't naevolghende Capitel beschrijven.
Oeffeninghe
De Madelieven en moghen niet ghesaeyt / maer op de selve maniere van de Violetten gheplant worden.
Ende wel gheoeffent wordende bloeyen meest 't geheel iaer over.
Aerd, Kracht ende Werckinghe
Dese Madelieven zijn koudt ende drooghe van nature / ghelijck sommighe Cruydt-beschrijvers versekert hebben / ende ghelijck Dodoneus oock eertijds van ghevoelen is gheweest : hoe wel hy die meyninghe nu verandert heeft. Nae die meyninghe schrijft Lobel in de naevolghende maniere : 'T sap van Madelieven / de decoctie oft ghedistilleert water / is seer goedt ghedroncken teghen quetsuren / ende alsmen gheborsten ende ghescheurt is / ende bevonden van de beste meesters / als Rondelet ende andere / ghedaen in salven ende ceronen. Waer uyt klaerlijck is blijckende / datse middelmatigh koudt zijn ende eer drooghe dan vochtigh van nature / met eenigh t'samentrecken daer onder ghemenght : maer alsmen seydt datse versoeten de groote pijne van de litten oft iuncturen / daer by ghevoeght zijnde Maluwe ende Boter / dat ghebeurt met te beletten ende af te leyden de scheute ende flurie van de humeuren. Dit zijn de woorden van Lobel. Dan hy voeght daer oock by / dat Madelieven souden weecken oft lichten kamerganck maecken / als Matthiolus met de ionghe Herbaristen willen segghen : daer valt wat aen te twijffelen.
Het cruydt van de voorseyde ghemeyne Madelieven met de bloemen / oft alleen / sonderlinghen van de Kleyne ende Wilde / in water ghesoden / is goedt ghedroncken teghen de kortsen / verhittinghe van de lever / ende van alle inwendighe leden.
De Chirurgijns ghebruycken dese Madelieven seer veel / waer door sy oock in 't Latijn ghenoemt zijn Consolidae minores, om dat sy de wonden heelen ende ghenesen.
Madelieven-cruydt met Bijvoet ghestooten verdrijft de kroppen oft klieren aen den hals; ende is oock goedt op alle andere heete sweeringhen ende apostumatien / insghelijcks op roode verhitte loopende ooghen.
Teghen de quetsuren binnen op de borst / daermen gheen wiecken en magh ghebruycken / is seer goedt terstont eenen dranck inghenomen die van ghestooten Madelieven-cruydt ghemaeckt is.
'T selve cruydt gheknauwt gheneest de blaerkens op de tonghe / ende in den mondt.
'T selve ghestooten verdrijft de heete gheswillen van de manlijckheydt.
Het sap van Madelieven wordt nuttelijck in de wonden des hoofts ghebruyckt; maer oock op alle andere wonden gheleydt / bewaert ende beschermt die van alle verhittinghen / sweeringhen ende apostumatien.