Peter Van den Hove | Flemish Government (original) (raw)

Thesis Chapters by Peter Van den Hove

Research paper thumbnail of De materiële cultuur van de Norbertijnenabdij in Ninove. Studie van een afvalkuil in relatie tot de Romaans-gotische bouwfase

In de ontwikkeling van Ninove heeft de Norbertijnenabdij een belangrijke rol gespeeld. Het litera... more In de ontwikkeling van Ninove heeft de Norbertijnenabdij een belangrijke rol gespeeld. Het literair en iconografisch bronnenmateriaal mag omvangrijk genoemd worden en resulteerde reeds in verschillende historische studies met betrekking tot de klooster-gemeenschap. Het bodemarchief daarentegen werd jarenlang verwaarloosd. Pas toen het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium een onverantwoord uitgevoerd noodonderzoek naar de abdij overnam, werd ook een basis gelegd voor ernstig archeologisch onderzoek in de stad. De opgravingen van de abdij worden in de zomer van 1998 afgerond. Nu al is echter duidelijk dat de resultaten van het bodemonderzoek, gekoppeld aan het kritisch herbekijken van enkele literaire en iconografische documenten, zullen resulteren in een belangrijke correctie van een aantal historische visies.

In overleg met de heer Werner Wouters, archeoloog aan het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, was het aanvankelijk mijn bedoeling de gotische bouwfase van de abdij onder de loep te nemen. Heel vlug werd echter duidelijk dat een dergelijke archeologische studie een parallel iconografisch en historisch onderzoek vereist, mét een kritische herlezing van alle bronnenmateriaal. Daar een dergelijk onderwerp ons veel te ver zou leiden, is uiteindelijk geopteerd voor een tweedelig onderwerp dat in principe nauw bij het voorgaande aansluit. Het nog niet bestudeerd materiaal van een afvalkuil was een unieke kans om mijn (erg beperkte) kennis van de laat-middeleeuwse ceramiek uit te breiden. Bovendien zijn studies van lokale middeleeuwse keramiek in de Denderstreek uiterst schaars en voor Ninove zelfs onbestaande.

Naarmate het algemeen archeologisch-historisch onderzoek vorderde (meer bepaald de campagne van 1996), kon ook worden vastgesteld dat de afvalcontext zich situeerde in een zone die een heel complexe bouwproblematiek heeft gekend. Meteen werd duidelijk dat een datering van de context onrechtstreeks heel wat meer interessante informatie kon opleveren. Die vaststelling hebben we dan ook aangegrepen om onze studie open te trekken naar de bouwgeschiedenis van de abdijkerk. Op deze manier konden de zo talrijke historische studies over de abdij van Ninove aangevuld worden met recente archeologische gegevens.

De afvalkuil moet in de tweede helft van de 14de eeuw gedateerd worden. Deze datering steunt volledig op een studie van het aardewerk. Wat de import ceramiek betreft zijn de traditionele producten uit Langerweghe en Siegburg aanwezig. Bij het lokaal geproduceerd aardewerk is de enorme hoeveelheid aan grijze ceramiek erg opmerkelijk. Een typologische analyse toont aan dat een grote groep kannen in reducerend gebakken aardewerk verantwoordelijk is voor het enigszins vertekend beeld in de verhouding van de groepen. Het eigen sociaal en economisch accent van de context moet de belangrijkste reden zijn! Is dit grote aantal kannen een weerspiegeling van een specifieke activiteit? Ligt een verklaring eerder in de inplanting van de afvalkuil t.o.v. de conventgebouwen? Heeft een incidenteel gebeuren de samenstelling van de kuil bepaald?
De Ninoofse aardewerkvormen sluiten goed aan bij materiaal uit andere laat-middeleeuwse Vlaamse contexten. Een beperkt aantal vormen doen echter ook een Brabantse invloed vermoeden.

Een intensief archeologisch onderzoek leverde heel wat nieuwe informatie omtrent de Romaans-gotische abdijkerk. Voor het eerst konden twee iconografische documenten op hun waarde beoordeeld worden door een confrontatie met gefaseerde archeologische plannen. Een kritisch herlezen van enkele literaire bronnen bracht fundamenteel nieuwe informatie aan met betrekking tot de bouw van de eerste kerk. Ook de datering van de afvalkuil was een nieuw gegeven.
Het samenvoegen van al deze informatie stelde ons in staat een gefaseerd grondplan uit te tekenen voor de Romaans-gotische abdijkerk van Ninove!
De Romaanse kerk (1157-1166) moet oorspronkelijk een rechthoekig gebouw zijn geweest, opgetrokken achter een monumentale westbouw. Rond 1400 werd deze kerk uitgebreid met een noordkapel (en waarschijnlijk ook een zuidkapel). Vermoedelijk onder abt Johannes ab Avena (1543-1567) werd een belangrijke vernieuwing van het koor uitgevoerd. Samen met de bouw van koorkapellen in de zuidbeuk is zo het kerkgebouw gerealiseerd dat de Godsdienstoorlogen niet overleefde en dat door Philips De Deyn rond 1621 nog in ruïne wordt weergegeven op zijn Caerte ende discriptie naer de figuratieve proportie.

Papers by Peter Van den Hove

Research paper thumbnail of Vermist in Helchteren. Een Fallschirmjäger in een tuin langs de Kazernelaan. Eindverslag van een toevalsvondst

Vermist in Helchteren. Een Fallschirmjäger in een tuin langs de Kazernelaan. Eindverslag van een toevalsvondst, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed nr. 329, May 16, 2024

Research paper thumbnail of Archeologisch onderzoek op de Koudenberg in Ninove (1991-1998). Een bijdrage tot de topografie van de middeleeuwse parochiekerk, de inplanting van de premonstratenzerabdij en de bouw van de eerste abdijkerk

Het Land van Aalst, Jun 1, 2024

Van 1991 tot 1998 vonden er archeologische opgravingen plaats op de zuidwestelijke flank van de K... more Van 1991 tot 1998 vonden er archeologische opgravingen plaats op de zuidwestelijke flank van de Koudenberg in Ninove, een locatie waar de premonstratenzers of norbertijnen in 1157 begonnen met de bouw van een abdij en een abdijkerk. Het onderzoek bracht een aantal sporen in kaart die aantonen dat er reeds een vroege vorm van landschapsindeling en ruimtelijke organisatie op de Koudenberg was, vooraleer de abdij er werd ingepland. Een groot deel van het terrein, tussen de spoorweg en de huidige parochiekerk, was al vrij vroeg in gebruik als akkerland, ten laatste in de vroege 12de eeuw maar wellicht ook al in de 11de eeuw. De aanwezigheid van scherfmateriaal, verbrande huttenleem en dierlijk bot wijst er ook op dat er in de 10de/11de eeuw reeds menselijke bewoning aanwezig was op en rond de Koudenberg.
In het oosten van het terrein werd de rand van een begraafplaats aangesneden die, met een greppel en mogelijk ook een omheining, was afgescheiden van het akkerland. Verschillende radiokoolstofdateringen tonen aan dat deze begraafplaats ouder is dan de premonstratenzerabdij en teruggaat tot minstens de late 10de eeuw. Het grafveld strekt zich verder uit in oostelijke richting. In die zone bevond zich de laatmiddeleeuwse parochiekerk van Ninove. Tot op heden gingen historici er van uit dat deze parochiekerk in 1222 werd verplaatst van de Nederwijk naar de Koudenberg. Het is echter onmogelijk om de opgegraven volmiddeleeuwse begraving los te zien van de simultane aanwezigheid van een kerk in de onmiddellijke omgeving. De begraafplaats op de Koudenberg stelt de hypothese in vraag dat de oudste parochiekerk zich in de Nederwijk bevond. Die stelling is afkomstig van de bekende Ninoofse historicus Hendrik Vangassen en werd overgenomen door latere onderzoekers. Een kritische herlezing van alle historische bronnen, in confrontatie met het plan van Ninove getekend door Jacob van Deventer uit 1565, noopt ons tot de conclusie dat er geen argumenten zijn om uit te gaan van een verplaatste kerk. De oudste parochiekerk van Ninove en de begraafplaats of het atrium rond deze kerk bevonden zich niet in de lagergelegen Nederwijk, maar op de zuidwestelijke rand van de uitgestrekte Ninove- of Doornkouter. Het archeologisch onderzoek heeft de rand van deze begraafplaats aangesneden. Aan de voet van de Koudenberg bevonden zich volgens het Deventerplan twee watermolens. Dit komt overeen met de informatie uit de oudste oorkonden die het atrium en de kerk situeren bij een molenplaats/molen beneden Herlinckhove én bij een molen beneden het atrium. Deze laatste molen werd later de abdijwatermolen, een gebouw dat nog steeds bestaat. Het archeologisch onderzoek legde onmiddellijk ten oosten van de huidig Kloosterweg sporen bloot van een oude uitgraving, die als stuwvijver of wijer geïnterpreteerd wordt en die mogelijk verband houdt met de oudste fase van deze watermolen. Deze zone was vanaf de late 12de of de vroege 13de eeuw onderhevig aan belangrijke wijzigingen, wellicht onder impuls van de aanwezige abdijgemeenschap. De depressie in het landschap werd opgevuld en de rand ervan verplaatst in westelijke en zuidwestelijke richting.
Onmiddellijk ten noorden van de huidige kerk kon het archeologisch onderzoek restanten in kaart brengen van het koor, de middenbeuk, de noordelijke zijbeuk en het westwerk van de oudste abdijkerk. Hierdoor kunnen enkele uitspraken worden gedaan over de middeleeuwse kerk en haar latere verbouwingen. De romaanse abdijkerk had een lang rechthoekig koor met een diepte van ca. 17 meter. Twee vierkante torens vormden een imposante westbouw. Er kon vastgesteld worden dat een deel van het opgaand muurwerk van de noordelijke toren nog steeds schuil gaat in het muurwerk van de doopkapel van de huidige kerk. Tussen koor en torens bevond zich een bescheiden, 18 meter lang, driebeukig schip. De romaans kerk was in zijn totaliteit 43 meter lang en ca. 20 meter breed. Het koor van de eerste kerk moet al vrij vroeg met een noordelijke kapel zijn uitgebreid, genoemd naar Cornelius en Cyprianus, de twee patroonheiligen van de abdij. Deze kapel werd aanzienlijk vergroot door abt Joannes Neuckerstock (1394-1404). Van beide bouwfasen werden beperkte muurresten teruggevonden. Enkele verplaatste bouwfragmenten, waaronder een vroeg-gotische waterspuwer, vormen een zeldzame getuigenis van latere verbouwingen aan het koor van de kerk, waarover we verder niet zijn gedocumenteerd.
Pas in de late 13de of vroege 14de eeuw stopt de exploitatie van de zone ten noorden van de kerk als akker. Een beperkt aantal sporen uit de opgraving zijn er in verband te brengen met de inplanting van een 14de-eeuws boerderijerf, waarschijnlijk een uitbreiding van het neerhof van de abdij. De 14de-eeuwse ontsluiting ten noorden van de abdijkerk moet belangrijk zijn geweest, getuige de zorgvuldig aangelegde stenen weg die op dat ogenblik een duidelijke verbinding vormde tussen wat zich ten noorden van de abdijkerk bevond en de romaanse abdij die zich ten zuiden van de abdijkerk bevond. Dit is immers een andere belangrijke conclusie uit het archeologisch onderzoek. Er zijn ten noorden van de kerk geen sporen aangetroffen van abdijgebouwen uit de romaanse periode. Dit noopt tot de stelling dat de romaanse abdij zich enkel ten zuiden van de abdijkerk kan bevonden hebben. Dit is een locatie die nu grotendeels schuil gaat onder de middenbeuk en de zijbeuk van de huidige kerk. Er zijn een aantal indicaties die deze hypothese ondersteunen, zoals de sterk verbouwde zuidelijke zijbeuk van de romaans-gotische kerk, zichtbaar op het plan van Philips de Dijn (ca. 1620). Ook een historisch bron uit 1395 wijst in die richting: bij het graven van een stadsgracht, ten zuiden van de abdijkerk, liepen verschillende gebouwen schade op. Mogelijk is dit één van de redenen geweest waarom de abdijgemeenschap een radicale beslissing nam om de abdij te verplaatsen. Dat gebeurde onder abt Neuckerstock. Hij begon met de wederopbouw van de kerk en van een volledig nieuw klooster, in gotische stijl, ten noorden van de abdijkerk. Talrijke versierde zuilbasissen en kapitelen van het romaanse kloosterpand werden toen ingemetseld in de fundamenten van het gotisch pand. Daar doorstonden ze de tand des tijds. Vandaag is deze unieke collectie aan bouwfragmenten een zeldzame materiële getuige van de 12de-eeuwse premonstratenzerabdij op de Koudenberg in Ninove.

Research paper thumbnail of De Sint-Amanduskerk te Schendelbeke. Een Romaanse dorpskerk en haar verbouwing (twaalfde-twintigste eeuw)

Het Land van Aalst, 2020

Aanleiding voor het artikel is de restauratie en het archeologisch onderzoek van dit beschermde m... more Aanleiding voor het artikel is de restauratie en het archeologisch onderzoek van dit beschermde monument tijdens de jaren 2011-2014, waarbij voordien niet zichtbare bouwrestanten aan het licht kwamen. De grootste verrassing is de vaststelling dat nog heel wat sporen aanwezig zijn van een romaanse ruime zaalkerk met een vlak gesloten koor, opgetrokken in lokale veldsteen. In deze steen werd in de 13de eeuw eveneens een dwarskapel toegevoegd voor de kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw en ook de imposante westtoren vertoont restanten van dezelfde veldsteen. De kerk werd vergroot met zijbeuken en een tweede dwarskapel in de 18de eeuw en kreeg een neogotische toets tijdens de 19de eeuw. Deze studie toont nogmaals aan hoe rijk aan geschiedenis onze op het eerste oog doordeweekse parochiekerken in de Denderstreek zijn, een patrimonium dat onvoldoende naar waarde geschat wordt en dreigt zijn functie te verliezen door de recente fusie van parochies.

Research paper thumbnail of De toevallige vondst van een Wehrmacht-soldaat in Helchteren, gesneuveld tijdens de slag om het Albertkanaal, september 1944 (Helchteren)

Conflict in Contact VII, 2019

Research paper thumbnail of Boerenschansen in de Kempen. Opmerkelijk erfgoed uit de Tachtigjarige Oorlog

M&L. Monumenten, Landschappen en Archeologie, 2019

Verspreid over delen van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams­ Brabant, in een streek die g... more Verspreid over delen van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams­ Brabant, in een streek die grotendeels samenvalt met de Belgische Kempen, bevinden zich honderden boeren­ schansen. Dit zijn kleine aarden verde­ digingswerken die werden opgericht door de lokale plattelandsbevolking om mensen en vee in veiligheid te kunnen brengen. De meeste dateren uit de Tachtigjarige Oorlog (1568­1648), een lange periode van strijd die synoniem stond voor roof, plundering, opeising, afpersing, moord en geweld. Over de geschiedenis en de interne structuur van deze vlucht­ of boerenschansen is nog maar weinig bekend en in over­ zichtspublicaties over historische vestingwerken of over de Tachtigjarige Oorlog ontbreken ze nagenoeg. Op sommige locaties kunnen boeren­ schansen nog met het blote oog in het landschap worden waargenomen. In enkele gevallen kunnen we zelfs spreken over monumentaal erfgoed. Maar op de meeste plaatsen zijn er hoofdzakelijk ondergronds sporen bewaard gebleven en maken de overblijfselen integraal deel uit van het archeologisch bodemarchief.

Research paper thumbnail of ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK AAN DE OUDE KAAISTRAAT IN NINOVE

Research paper thumbnail of Halen, 12th of August, 1914. A forgotten battle in a forgotten landscape?

Nine days after the German invasion in Belgium and four days before the fall of the fortification... more Nine days after the German invasion in Belgium and four days before the fall of the fortifications around Liège, a remarkable confrontation took place in Halen (province of Limburg) between the cavalry brigade of general von der Marwitz and the only cavalry division of the Belgian army, led by general De Witte.
The fact that the landscape in the region of Halen is very varied influenced the choice of the location as well as the course of the battle. The combat, better known as the “Battle of Silver Helmets”, lasted for an entire day and for a long time threatened to end as a disaster for the Belgians. A late intervention by the infantry turned the tide and by dusk the German army for the first time - retreated for a few kilometres. Dozens of dead and wounded soldiers as well as hundreds of dead horses were left behind on the battlefield.
Although the battle of Halen is only a footnote in Belgian war history, the location is not without importance. The small-scale independent victory of the Belgian army was at the same time one of the last great cavalry charges in European military history. This archaic 19th century way of warfare abruptly ended in Halen.
There are still several relics referring to this exceptional battle in the open landscape between Halen and Loksbergen: a military cemetery, a museum, different memorials, a farmstead, cleared and relocated Belgian and German military graveyards, mass graves for horses... Still, this war heritage actually is almost completely unprotected and thus vulnerable. Only the memorial on the Halen church square and the military cemetery are protected as monuments. The historical ‘IJzerwinning’ farm, where heavy man-to-man fighting has taken place, was demolished in 2013 and replaced with a new building. The western part of the battlefield still consists of arable land, as it was on the eve of World War I. Only to a limited extent this original arable land has been changed into pastures or half-standard orchards. In regional planning, parts of this landscape are marked as agricultural land of significant landscape value.
It is probably only possible to manage this historical battlefield in a well-considered way and to prevent its further degradation, in close consultation with environmental planning. Parallel with this attempt to secure the heritage values and awaiting the first convincing results of such action, an effort should be made to use the classic protection by means of sectoral legislation: the new Flemish heritage decree. War memorials at Halen, which have not yet been listed for protection, could thus be protected as monuments. A classic landscape protection could be considered in order to protect at least the centre of the battlefield. Furthermore, the cleared or relocated military cemeteries are quite important, as well as the mass graves for horses. These locations should be marked in an archaeological inventory.
Before World War I got stuck in a trench warfare which was to last four years, a war of charges raged through Belgium. Very few physical traces have been preserved of those first weeks of the war. Moreover, this faint link between the Great War and the actual landscape is rapidly fading and about to disappear. Now more than ever the monumental, landscape and archaeological war heritage must be respected as a unique last witness which could keep the memory of the Great War alive. If we want to put our war past in a right perspective for future generations, it is crucial to take action in order to preserve and protect less tangible heritage such as the battlefield at Halen.

Research paper thumbnail of EEN VONDSTMELDING ARCHEOLOGIE. HET POORTGEBOUW VAN DE BURCHT VAN NINOVE

Research paper thumbnail of HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN DE O.L.V.-BASILIEK TE TONGEREN

Research paper thumbnail of Noodonderzoek in de oude watermolen 'De Mets' te Ninove (O.-Vl.)

Naar aanleiding van nakende afbraakwerken voerde het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium... more Naar aanleiding van nakende afbraakwerken voerde het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium van 9 tot 15 april 1997 een noodonderzoek uit in de watennolen 'De Mets', aan de Oude Kaaistraat te Ninove. Deze zone valt binnen de oudste stadsversterking" en grenst aan de Nederwijk waar zich de eerste parochiekerk bevond. Volgens historische en iconografische docwnenten gaat het gebouw terug tot een olieslagmolen die tot 1478 in het bezit was van de Heer van Ninove. De oudste vennelding dateert van 1139". Deze molen is frequent aanwezig op verscheidene oude prenten en printltieve kadastrale plallllen. Het meest illustratieve document is zondenneer een figuratieve kaart ondertekend door Philips De Deyn' 6 (1662). Dit plan toont de watennolen vanuit het zuiden als een U-vonnig gebouw, ingeplant op de linkeroever van de Molenbeek. Naast het gebouw staat er stam molen geschreven. Mogelijk wordt daannee stampmolen bedoeld en betreft het een verwijzing naar de functie 37 • Het molencomplex bestond in zijn laatste fase uit drie gebouwen: het molenhuis of de eigenlijke werkruimte die oostelijk grenst aan de Beverbeek, de moletiaarswoning en een kleine vierkante aanbouw in het oksel van beide. Ons onderzoek beperkte zich uitsluitend tot het oudste gedeelte, het molenhuis. De oostzijde van dit gebouw en de parallel lopende strekdam zijn volledig opgetrokken in zgn. Balegemse steen. Slijtsporen op deze sokkel verwijzen naar minstens twee raderen met verschillende diameter. De erg lage inplanting van de strekdam en de doorsteek van de wateras doen vennoeden dat het huidige gebouw reeds in zijn_vroegste fase met een onders!agwiel werd aangedreven. De wateras lijkt bovendien verscheidene malen verplaatst te zijn. [n het opgaand muurwerk konden we verder drie grote fasen onderscheiden. De zandstenen negblokken, zichtbaar op de noordoostelijke en de zuidoostelijke hoek (fase 1), lopen niet door naar de bovenverdiepingen (fase 2). Andere bouwsporen bevestigen dit. Verder zijn boven aan de oostgevel nog sporen zichtbaar van wijzigingen aan een oudere, vrij spitse dakhelling (fase 3). Gezien de zeer korte tijdspanne waarin het onderzoek diende te gebeuren kon er slechts één werkput gegraven worden. Omwille van stabiliteit-en veiligheidsproblemen gebeurde dit niet op de plaats van de oude asput maar werd de sleuf <:<:ntraa! in het gebouw uitgezet, met uitbreidingen naar de noord-en de zuidmuur. Restanten van minstens drie moleninrichtingen zijn aangesneden. Tot de recentste fase behoren de asput en vier arduinen pijlerbasissen. Deze schraagden de maalconstructie die in deze periode reeds op de bovenverdieping ondergebracht was (fase 1 en 2). Tussen deze pijlers bevond zich een ouder bakstenen platfonn dat-onder voorbehoud-als de fundering van een slagbank kan geïnterpreteerd worden. Afgesloten door twee vloerniveaus werd tenslotte nog een cirkelvonnig bakstenen massief aangetroffen. Zonder twijfèl is dit de fundering van een doodbed waarop de kollergang draait en het lijnzaad wordt gebroken om er olie uit te winnen. Het gebruik van de kollergang zou reeds in de 16de eeuw in het westen geïntroduceerd kurmen zijn". Daarnaast zijn in de werkput ook een wirwar van muren en bouwnaden opgetekend waarvan de d1ronologie vaak erg onduidelijk is. Wel staat vast dat de fundering van het doodbed samenhangt met een gebouwplattegrond die niet meer overeenkomt met de buitenmuren van het huidige complex. Mogelijk kan een gedetailleerd historisch en vooral kadastraal onderzoek in de toekomst gegevens aanreiken om deze verschillende fusen alsnog te dateren. Over oudere molenfasen ontbreekt ons alle infonnatie. Gezien het beperkte oppervlak dat werd onderzocht, is dit uiteraard niet zo verwonderlijk. Daamaast dient echter ook venneld dat tot in de 15de eeuw de molens van de Heer van Ninove nog volledig in hout waren opgetrokken 39 • Een intensieve

Research paper thumbnail of Tongeren: Sint-Jan-De-Doperkerk

Research paper thumbnail of Sluisberg: van bronstijdkuil tot bunker

Research paper thumbnail of O.L.V.- Basiliek Tongeren

Research paper thumbnail of 10de-eeuwse Maastrichtse munt uit Tongeren

Research paper thumbnail of Uit de latrine van een abt: lakzegels gevonden in de Norbertijnenabdij van Ninove

During rescue excavations in 1997 on the site of the Norbertine abbey of Ninove (province of East... more During rescue excavations in 1997 on the site of the Norbertine abbey of Ninove (province of East-Flanders), a remarkable number of wax seals have been unearthed in a small latrine. The occurrence of seal fragments in postmedieval archaeological contexts has not been unusual during the last decade. From the 15th centuries onwards, an enormous rise of personal correspondence, and connected to it the use of wax for the sealing of the letter, can be noticed. Therefore these seal fragments in post-medieval rubbish contexts seem to be connected to this growing correspondence. A systematical publishing of dated wax seals from archaeological contexts could even turn out to be a new interesting source for the study of seals.
The period of use of the latrine can be dated from the 2nd half of the 17th century till the first half of the 18th century. This latrine probably belonged to the abbot's quarters. Seven seals could be identified (nrs 2, 7, 10, 12, 13, 14 en 18). Based on historical documents, seals nr 7 (family Boonen) and 14 (family Colins) can be connected to two Norbertine monks, who initially stayed in the abbey, but later resided elsewhere. The seals are possibly a testimony of the correspondence they must have kept conducting with their abbey.

Research paper thumbnail of Late Bronstijd op de Sluisberg te Sint-Truiden (prov. Limburg)

Research paper thumbnail of Devotiemedaille van Notre-Dame de La Sarte (Hoei)

Research paper thumbnail of Notariële muurgraffiti in de Onze-Lieve-Vrouw­ basiliek van Tongeren

Research paper thumbnail of Archeologie van de Groote Oorlog in en rond Zemst, in M&L Tijdschrift voor Monumenten, Landschappen en Archeologie, jaargang 33, nr. 3, 2014

Research paper thumbnail of De materiële cultuur van de Norbertijnenabdij in Ninove. Studie van een afvalkuil in relatie tot de Romaans-gotische bouwfase

In de ontwikkeling van Ninove heeft de Norbertijnenabdij een belangrijke rol gespeeld. Het litera... more In de ontwikkeling van Ninove heeft de Norbertijnenabdij een belangrijke rol gespeeld. Het literair en iconografisch bronnenmateriaal mag omvangrijk genoemd worden en resulteerde reeds in verschillende historische studies met betrekking tot de klooster-gemeenschap. Het bodemarchief daarentegen werd jarenlang verwaarloosd. Pas toen het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium een onverantwoord uitgevoerd noodonderzoek naar de abdij overnam, werd ook een basis gelegd voor ernstig archeologisch onderzoek in de stad. De opgravingen van de abdij worden in de zomer van 1998 afgerond. Nu al is echter duidelijk dat de resultaten van het bodemonderzoek, gekoppeld aan het kritisch herbekijken van enkele literaire en iconografische documenten, zullen resulteren in een belangrijke correctie van een aantal historische visies.

In overleg met de heer Werner Wouters, archeoloog aan het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium, was het aanvankelijk mijn bedoeling de gotische bouwfase van de abdij onder de loep te nemen. Heel vlug werd echter duidelijk dat een dergelijke archeologische studie een parallel iconografisch en historisch onderzoek vereist, mét een kritische herlezing van alle bronnenmateriaal. Daar een dergelijk onderwerp ons veel te ver zou leiden, is uiteindelijk geopteerd voor een tweedelig onderwerp dat in principe nauw bij het voorgaande aansluit. Het nog niet bestudeerd materiaal van een afvalkuil was een unieke kans om mijn (erg beperkte) kennis van de laat-middeleeuwse ceramiek uit te breiden. Bovendien zijn studies van lokale middeleeuwse keramiek in de Denderstreek uiterst schaars en voor Ninove zelfs onbestaande.

Naarmate het algemeen archeologisch-historisch onderzoek vorderde (meer bepaald de campagne van 1996), kon ook worden vastgesteld dat de afvalcontext zich situeerde in een zone die een heel complexe bouwproblematiek heeft gekend. Meteen werd duidelijk dat een datering van de context onrechtstreeks heel wat meer interessante informatie kon opleveren. Die vaststelling hebben we dan ook aangegrepen om onze studie open te trekken naar de bouwgeschiedenis van de abdijkerk. Op deze manier konden de zo talrijke historische studies over de abdij van Ninove aangevuld worden met recente archeologische gegevens.

De afvalkuil moet in de tweede helft van de 14de eeuw gedateerd worden. Deze datering steunt volledig op een studie van het aardewerk. Wat de import ceramiek betreft zijn de traditionele producten uit Langerweghe en Siegburg aanwezig. Bij het lokaal geproduceerd aardewerk is de enorme hoeveelheid aan grijze ceramiek erg opmerkelijk. Een typologische analyse toont aan dat een grote groep kannen in reducerend gebakken aardewerk verantwoordelijk is voor het enigszins vertekend beeld in de verhouding van de groepen. Het eigen sociaal en economisch accent van de context moet de belangrijkste reden zijn! Is dit grote aantal kannen een weerspiegeling van een specifieke activiteit? Ligt een verklaring eerder in de inplanting van de afvalkuil t.o.v. de conventgebouwen? Heeft een incidenteel gebeuren de samenstelling van de kuil bepaald?
De Ninoofse aardewerkvormen sluiten goed aan bij materiaal uit andere laat-middeleeuwse Vlaamse contexten. Een beperkt aantal vormen doen echter ook een Brabantse invloed vermoeden.

Een intensief archeologisch onderzoek leverde heel wat nieuwe informatie omtrent de Romaans-gotische abdijkerk. Voor het eerst konden twee iconografische documenten op hun waarde beoordeeld worden door een confrontatie met gefaseerde archeologische plannen. Een kritisch herlezen van enkele literaire bronnen bracht fundamenteel nieuwe informatie aan met betrekking tot de bouw van de eerste kerk. Ook de datering van de afvalkuil was een nieuw gegeven.
Het samenvoegen van al deze informatie stelde ons in staat een gefaseerd grondplan uit te tekenen voor de Romaans-gotische abdijkerk van Ninove!
De Romaanse kerk (1157-1166) moet oorspronkelijk een rechthoekig gebouw zijn geweest, opgetrokken achter een monumentale westbouw. Rond 1400 werd deze kerk uitgebreid met een noordkapel (en waarschijnlijk ook een zuidkapel). Vermoedelijk onder abt Johannes ab Avena (1543-1567) werd een belangrijke vernieuwing van het koor uitgevoerd. Samen met de bouw van koorkapellen in de zuidbeuk is zo het kerkgebouw gerealiseerd dat de Godsdienstoorlogen niet overleefde en dat door Philips De Deyn rond 1621 nog in ruïne wordt weergegeven op zijn Caerte ende discriptie naer de figuratieve proportie.

Research paper thumbnail of Vermist in Helchteren. Een Fallschirmjäger in een tuin langs de Kazernelaan. Eindverslag van een toevalsvondst

Vermist in Helchteren. Een Fallschirmjäger in een tuin langs de Kazernelaan. Eindverslag van een toevalsvondst, Onderzoeksrapporten agentschap Onroerend Erfgoed nr. 329, May 16, 2024

Research paper thumbnail of Archeologisch onderzoek op de Koudenberg in Ninove (1991-1998). Een bijdrage tot de topografie van de middeleeuwse parochiekerk, de inplanting van de premonstratenzerabdij en de bouw van de eerste abdijkerk

Het Land van Aalst, Jun 1, 2024

Van 1991 tot 1998 vonden er archeologische opgravingen plaats op de zuidwestelijke flank van de K... more Van 1991 tot 1998 vonden er archeologische opgravingen plaats op de zuidwestelijke flank van de Koudenberg in Ninove, een locatie waar de premonstratenzers of norbertijnen in 1157 begonnen met de bouw van een abdij en een abdijkerk. Het onderzoek bracht een aantal sporen in kaart die aantonen dat er reeds een vroege vorm van landschapsindeling en ruimtelijke organisatie op de Koudenberg was, vooraleer de abdij er werd ingepland. Een groot deel van het terrein, tussen de spoorweg en de huidige parochiekerk, was al vrij vroeg in gebruik als akkerland, ten laatste in de vroege 12de eeuw maar wellicht ook al in de 11de eeuw. De aanwezigheid van scherfmateriaal, verbrande huttenleem en dierlijk bot wijst er ook op dat er in de 10de/11de eeuw reeds menselijke bewoning aanwezig was op en rond de Koudenberg.
In het oosten van het terrein werd de rand van een begraafplaats aangesneden die, met een greppel en mogelijk ook een omheining, was afgescheiden van het akkerland. Verschillende radiokoolstofdateringen tonen aan dat deze begraafplaats ouder is dan de premonstratenzerabdij en teruggaat tot minstens de late 10de eeuw. Het grafveld strekt zich verder uit in oostelijke richting. In die zone bevond zich de laatmiddeleeuwse parochiekerk van Ninove. Tot op heden gingen historici er van uit dat deze parochiekerk in 1222 werd verplaatst van de Nederwijk naar de Koudenberg. Het is echter onmogelijk om de opgegraven volmiddeleeuwse begraving los te zien van de simultane aanwezigheid van een kerk in de onmiddellijke omgeving. De begraafplaats op de Koudenberg stelt de hypothese in vraag dat de oudste parochiekerk zich in de Nederwijk bevond. Die stelling is afkomstig van de bekende Ninoofse historicus Hendrik Vangassen en werd overgenomen door latere onderzoekers. Een kritische herlezing van alle historische bronnen, in confrontatie met het plan van Ninove getekend door Jacob van Deventer uit 1565, noopt ons tot de conclusie dat er geen argumenten zijn om uit te gaan van een verplaatste kerk. De oudste parochiekerk van Ninove en de begraafplaats of het atrium rond deze kerk bevonden zich niet in de lagergelegen Nederwijk, maar op de zuidwestelijke rand van de uitgestrekte Ninove- of Doornkouter. Het archeologisch onderzoek heeft de rand van deze begraafplaats aangesneden. Aan de voet van de Koudenberg bevonden zich volgens het Deventerplan twee watermolens. Dit komt overeen met de informatie uit de oudste oorkonden die het atrium en de kerk situeren bij een molenplaats/molen beneden Herlinckhove én bij een molen beneden het atrium. Deze laatste molen werd later de abdijwatermolen, een gebouw dat nog steeds bestaat. Het archeologisch onderzoek legde onmiddellijk ten oosten van de huidig Kloosterweg sporen bloot van een oude uitgraving, die als stuwvijver of wijer geïnterpreteerd wordt en die mogelijk verband houdt met de oudste fase van deze watermolen. Deze zone was vanaf de late 12de of de vroege 13de eeuw onderhevig aan belangrijke wijzigingen, wellicht onder impuls van de aanwezige abdijgemeenschap. De depressie in het landschap werd opgevuld en de rand ervan verplaatst in westelijke en zuidwestelijke richting.
Onmiddellijk ten noorden van de huidige kerk kon het archeologisch onderzoek restanten in kaart brengen van het koor, de middenbeuk, de noordelijke zijbeuk en het westwerk van de oudste abdijkerk. Hierdoor kunnen enkele uitspraken worden gedaan over de middeleeuwse kerk en haar latere verbouwingen. De romaanse abdijkerk had een lang rechthoekig koor met een diepte van ca. 17 meter. Twee vierkante torens vormden een imposante westbouw. Er kon vastgesteld worden dat een deel van het opgaand muurwerk van de noordelijke toren nog steeds schuil gaat in het muurwerk van de doopkapel van de huidige kerk. Tussen koor en torens bevond zich een bescheiden, 18 meter lang, driebeukig schip. De romaans kerk was in zijn totaliteit 43 meter lang en ca. 20 meter breed. Het koor van de eerste kerk moet al vrij vroeg met een noordelijke kapel zijn uitgebreid, genoemd naar Cornelius en Cyprianus, de twee patroonheiligen van de abdij. Deze kapel werd aanzienlijk vergroot door abt Joannes Neuckerstock (1394-1404). Van beide bouwfasen werden beperkte muurresten teruggevonden. Enkele verplaatste bouwfragmenten, waaronder een vroeg-gotische waterspuwer, vormen een zeldzame getuigenis van latere verbouwingen aan het koor van de kerk, waarover we verder niet zijn gedocumenteerd.
Pas in de late 13de of vroege 14de eeuw stopt de exploitatie van de zone ten noorden van de kerk als akker. Een beperkt aantal sporen uit de opgraving zijn er in verband te brengen met de inplanting van een 14de-eeuws boerderijerf, waarschijnlijk een uitbreiding van het neerhof van de abdij. De 14de-eeuwse ontsluiting ten noorden van de abdijkerk moet belangrijk zijn geweest, getuige de zorgvuldig aangelegde stenen weg die op dat ogenblik een duidelijke verbinding vormde tussen wat zich ten noorden van de abdijkerk bevond en de romaanse abdij die zich ten zuiden van de abdijkerk bevond. Dit is immers een andere belangrijke conclusie uit het archeologisch onderzoek. Er zijn ten noorden van de kerk geen sporen aangetroffen van abdijgebouwen uit de romaanse periode. Dit noopt tot de stelling dat de romaanse abdij zich enkel ten zuiden van de abdijkerk kan bevonden hebben. Dit is een locatie die nu grotendeels schuil gaat onder de middenbeuk en de zijbeuk van de huidige kerk. Er zijn een aantal indicaties die deze hypothese ondersteunen, zoals de sterk verbouwde zuidelijke zijbeuk van de romaans-gotische kerk, zichtbaar op het plan van Philips de Dijn (ca. 1620). Ook een historisch bron uit 1395 wijst in die richting: bij het graven van een stadsgracht, ten zuiden van de abdijkerk, liepen verschillende gebouwen schade op. Mogelijk is dit één van de redenen geweest waarom de abdijgemeenschap een radicale beslissing nam om de abdij te verplaatsen. Dat gebeurde onder abt Neuckerstock. Hij begon met de wederopbouw van de kerk en van een volledig nieuw klooster, in gotische stijl, ten noorden van de abdijkerk. Talrijke versierde zuilbasissen en kapitelen van het romaanse kloosterpand werden toen ingemetseld in de fundamenten van het gotisch pand. Daar doorstonden ze de tand des tijds. Vandaag is deze unieke collectie aan bouwfragmenten een zeldzame materiële getuige van de 12de-eeuwse premonstratenzerabdij op de Koudenberg in Ninove.

Research paper thumbnail of De Sint-Amanduskerk te Schendelbeke. Een Romaanse dorpskerk en haar verbouwing (twaalfde-twintigste eeuw)

Het Land van Aalst, 2020

Aanleiding voor het artikel is de restauratie en het archeologisch onderzoek van dit beschermde m... more Aanleiding voor het artikel is de restauratie en het archeologisch onderzoek van dit beschermde monument tijdens de jaren 2011-2014, waarbij voordien niet zichtbare bouwrestanten aan het licht kwamen. De grootste verrassing is de vaststelling dat nog heel wat sporen aanwezig zijn van een romaanse ruime zaalkerk met een vlak gesloten koor, opgetrokken in lokale veldsteen. In deze steen werd in de 13de eeuw eveneens een dwarskapel toegevoegd voor de kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw en ook de imposante westtoren vertoont restanten van dezelfde veldsteen. De kerk werd vergroot met zijbeuken en een tweede dwarskapel in de 18de eeuw en kreeg een neogotische toets tijdens de 19de eeuw. Deze studie toont nogmaals aan hoe rijk aan geschiedenis onze op het eerste oog doordeweekse parochiekerken in de Denderstreek zijn, een patrimonium dat onvoldoende naar waarde geschat wordt en dreigt zijn functie te verliezen door de recente fusie van parochies.

Research paper thumbnail of De toevallige vondst van een Wehrmacht-soldaat in Helchteren, gesneuveld tijdens de slag om het Albertkanaal, september 1944 (Helchteren)

Conflict in Contact VII, 2019

Research paper thumbnail of Boerenschansen in de Kempen. Opmerkelijk erfgoed uit de Tachtigjarige Oorlog

M&L. Monumenten, Landschappen en Archeologie, 2019

Verspreid over delen van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams­ Brabant, in een streek die g... more Verspreid over delen van de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams­ Brabant, in een streek die grotendeels samenvalt met de Belgische Kempen, bevinden zich honderden boeren­ schansen. Dit zijn kleine aarden verde­ digingswerken die werden opgericht door de lokale plattelandsbevolking om mensen en vee in veiligheid te kunnen brengen. De meeste dateren uit de Tachtigjarige Oorlog (1568­1648), een lange periode van strijd die synoniem stond voor roof, plundering, opeising, afpersing, moord en geweld. Over de geschiedenis en de interne structuur van deze vlucht­ of boerenschansen is nog maar weinig bekend en in over­ zichtspublicaties over historische vestingwerken of over de Tachtigjarige Oorlog ontbreken ze nagenoeg. Op sommige locaties kunnen boeren­ schansen nog met het blote oog in het landschap worden waargenomen. In enkele gevallen kunnen we zelfs spreken over monumentaal erfgoed. Maar op de meeste plaatsen zijn er hoofdzakelijk ondergronds sporen bewaard gebleven en maken de overblijfselen integraal deel uit van het archeologisch bodemarchief.

Research paper thumbnail of ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK AAN DE OUDE KAAISTRAAT IN NINOVE

Research paper thumbnail of Halen, 12th of August, 1914. A forgotten battle in a forgotten landscape?

Nine days after the German invasion in Belgium and four days before the fall of the fortification... more Nine days after the German invasion in Belgium and four days before the fall of the fortifications around Liège, a remarkable confrontation took place in Halen (province of Limburg) between the cavalry brigade of general von der Marwitz and the only cavalry division of the Belgian army, led by general De Witte.
The fact that the landscape in the region of Halen is very varied influenced the choice of the location as well as the course of the battle. The combat, better known as the “Battle of Silver Helmets”, lasted for an entire day and for a long time threatened to end as a disaster for the Belgians. A late intervention by the infantry turned the tide and by dusk the German army for the first time - retreated for a few kilometres. Dozens of dead and wounded soldiers as well as hundreds of dead horses were left behind on the battlefield.
Although the battle of Halen is only a footnote in Belgian war history, the location is not without importance. The small-scale independent victory of the Belgian army was at the same time one of the last great cavalry charges in European military history. This archaic 19th century way of warfare abruptly ended in Halen.
There are still several relics referring to this exceptional battle in the open landscape between Halen and Loksbergen: a military cemetery, a museum, different memorials, a farmstead, cleared and relocated Belgian and German military graveyards, mass graves for horses... Still, this war heritage actually is almost completely unprotected and thus vulnerable. Only the memorial on the Halen church square and the military cemetery are protected as monuments. The historical ‘IJzerwinning’ farm, where heavy man-to-man fighting has taken place, was demolished in 2013 and replaced with a new building. The western part of the battlefield still consists of arable land, as it was on the eve of World War I. Only to a limited extent this original arable land has been changed into pastures or half-standard orchards. In regional planning, parts of this landscape are marked as agricultural land of significant landscape value.
It is probably only possible to manage this historical battlefield in a well-considered way and to prevent its further degradation, in close consultation with environmental planning. Parallel with this attempt to secure the heritage values and awaiting the first convincing results of such action, an effort should be made to use the classic protection by means of sectoral legislation: the new Flemish heritage decree. War memorials at Halen, which have not yet been listed for protection, could thus be protected as monuments. A classic landscape protection could be considered in order to protect at least the centre of the battlefield. Furthermore, the cleared or relocated military cemeteries are quite important, as well as the mass graves for horses. These locations should be marked in an archaeological inventory.
Before World War I got stuck in a trench warfare which was to last four years, a war of charges raged through Belgium. Very few physical traces have been preserved of those first weeks of the war. Moreover, this faint link between the Great War and the actual landscape is rapidly fading and about to disappear. Now more than ever the monumental, landscape and archaeological war heritage must be respected as a unique last witness which could keep the memory of the Great War alive. If we want to put our war past in a right perspective for future generations, it is crucial to take action in order to preserve and protect less tangible heritage such as the battlefield at Halen.

Research paper thumbnail of EEN VONDSTMELDING ARCHEOLOGIE. HET POORTGEBOUW VAN DE BURCHT VAN NINOVE

Research paper thumbnail of HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN DE O.L.V.-BASILIEK TE TONGEREN

Research paper thumbnail of Noodonderzoek in de oude watermolen 'De Mets' te Ninove (O.-Vl.)

Naar aanleiding van nakende afbraakwerken voerde het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium... more Naar aanleiding van nakende afbraakwerken voerde het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium van 9 tot 15 april 1997 een noodonderzoek uit in de watennolen 'De Mets', aan de Oude Kaaistraat te Ninove. Deze zone valt binnen de oudste stadsversterking" en grenst aan de Nederwijk waar zich de eerste parochiekerk bevond. Volgens historische en iconografische docwnenten gaat het gebouw terug tot een olieslagmolen die tot 1478 in het bezit was van de Heer van Ninove. De oudste vennelding dateert van 1139". Deze molen is frequent aanwezig op verscheidene oude prenten en printltieve kadastrale plallllen. Het meest illustratieve document is zondenneer een figuratieve kaart ondertekend door Philips De Deyn' 6 (1662). Dit plan toont de watennolen vanuit het zuiden als een U-vonnig gebouw, ingeplant op de linkeroever van de Molenbeek. Naast het gebouw staat er stam molen geschreven. Mogelijk wordt daannee stampmolen bedoeld en betreft het een verwijzing naar de functie 37 • Het molencomplex bestond in zijn laatste fase uit drie gebouwen: het molenhuis of de eigenlijke werkruimte die oostelijk grenst aan de Beverbeek, de moletiaarswoning en een kleine vierkante aanbouw in het oksel van beide. Ons onderzoek beperkte zich uitsluitend tot het oudste gedeelte, het molenhuis. De oostzijde van dit gebouw en de parallel lopende strekdam zijn volledig opgetrokken in zgn. Balegemse steen. Slijtsporen op deze sokkel verwijzen naar minstens twee raderen met verschillende diameter. De erg lage inplanting van de strekdam en de doorsteek van de wateras doen vennoeden dat het huidige gebouw reeds in zijn_vroegste fase met een onders!agwiel werd aangedreven. De wateras lijkt bovendien verscheidene malen verplaatst te zijn. [n het opgaand muurwerk konden we verder drie grote fasen onderscheiden. De zandstenen negblokken, zichtbaar op de noordoostelijke en de zuidoostelijke hoek (fase 1), lopen niet door naar de bovenverdiepingen (fase 2). Andere bouwsporen bevestigen dit. Verder zijn boven aan de oostgevel nog sporen zichtbaar van wijzigingen aan een oudere, vrij spitse dakhelling (fase 3). Gezien de zeer korte tijdspanne waarin het onderzoek diende te gebeuren kon er slechts één werkput gegraven worden. Omwille van stabiliteit-en veiligheidsproblemen gebeurde dit niet op de plaats van de oude asput maar werd de sleuf <:<:ntraa! in het gebouw uitgezet, met uitbreidingen naar de noord-en de zuidmuur. Restanten van minstens drie moleninrichtingen zijn aangesneden. Tot de recentste fase behoren de asput en vier arduinen pijlerbasissen. Deze schraagden de maalconstructie die in deze periode reeds op de bovenverdieping ondergebracht was (fase 1 en 2). Tussen deze pijlers bevond zich een ouder bakstenen platfonn dat-onder voorbehoud-als de fundering van een slagbank kan geïnterpreteerd worden. Afgesloten door twee vloerniveaus werd tenslotte nog een cirkelvonnig bakstenen massief aangetroffen. Zonder twijfèl is dit de fundering van een doodbed waarop de kollergang draait en het lijnzaad wordt gebroken om er olie uit te winnen. Het gebruik van de kollergang zou reeds in de 16de eeuw in het westen geïntroduceerd kurmen zijn". Daarnaast zijn in de werkput ook een wirwar van muren en bouwnaden opgetekend waarvan de d1ronologie vaak erg onduidelijk is. Wel staat vast dat de fundering van het doodbed samenhangt met een gebouwplattegrond die niet meer overeenkomt met de buitenmuren van het huidige complex. Mogelijk kan een gedetailleerd historisch en vooral kadastraal onderzoek in de toekomst gegevens aanreiken om deze verschillende fusen alsnog te dateren. Over oudere molenfasen ontbreekt ons alle infonnatie. Gezien het beperkte oppervlak dat werd onderzocht, is dit uiteraard niet zo verwonderlijk. Daamaast dient echter ook venneld dat tot in de 15de eeuw de molens van de Heer van Ninove nog volledig in hout waren opgetrokken 39 • Een intensieve

Research paper thumbnail of Tongeren: Sint-Jan-De-Doperkerk

Research paper thumbnail of Sluisberg: van bronstijdkuil tot bunker

Research paper thumbnail of O.L.V.- Basiliek Tongeren

Research paper thumbnail of 10de-eeuwse Maastrichtse munt uit Tongeren

Research paper thumbnail of Uit de latrine van een abt: lakzegels gevonden in de Norbertijnenabdij van Ninove

During rescue excavations in 1997 on the site of the Norbertine abbey of Ninove (province of East... more During rescue excavations in 1997 on the site of the Norbertine abbey of Ninove (province of East-Flanders), a remarkable number of wax seals have been unearthed in a small latrine. The occurrence of seal fragments in postmedieval archaeological contexts has not been unusual during the last decade. From the 15th centuries onwards, an enormous rise of personal correspondence, and connected to it the use of wax for the sealing of the letter, can be noticed. Therefore these seal fragments in post-medieval rubbish contexts seem to be connected to this growing correspondence. A systematical publishing of dated wax seals from archaeological contexts could even turn out to be a new interesting source for the study of seals.
The period of use of the latrine can be dated from the 2nd half of the 17th century till the first half of the 18th century. This latrine probably belonged to the abbot's quarters. Seven seals could be identified (nrs 2, 7, 10, 12, 13, 14 en 18). Based on historical documents, seals nr 7 (family Boonen) and 14 (family Colins) can be connected to two Norbertine monks, who initially stayed in the abbey, but later resided elsewhere. The seals are possibly a testimony of the correspondence they must have kept conducting with their abbey.

Research paper thumbnail of Late Bronstijd op de Sluisberg te Sint-Truiden (prov. Limburg)

Research paper thumbnail of Devotiemedaille van Notre-Dame de La Sarte (Hoei)

Research paper thumbnail of Notariële muurgraffiti in de Onze-Lieve-Vrouw­ basiliek van Tongeren

Research paper thumbnail of Archeologie van de Groote Oorlog in en rond Zemst, in M&L Tijdschrift voor Monumenten, Landschappen en Archeologie, jaargang 33, nr. 3, 2014

Research paper thumbnail of 25 beschermde archeologische sites in Vlaanderen, in M&L Tijdschrift voor Monumenten, Landschappen en Archeologie, jaargang 34, nummer 6, 2015.

Research paper thumbnail of An unidentified metal instrument from the Norbertine abbey of Ninove

An unidentified metal instrument from the Norbertine abbey of Ninove

Research paper thumbnail of De gotische O.L.V.-basiliek van Tongeren. Nieuwe inzichten in de bouwgeschiedenis

Relicta Monografieën, 2020

Revised construction history of the Gothic church of Our Lady in Tongeren, which reveals its impo... more Revised construction history of the Gothic church of Our Lady in Tongeren, which reveals its importance for High Gothic architecture in the southern Low Countries. Indeed, the architecture of the church of Our Lady displays several similarities with prestigious church buildings in the Meuse valley, Lorraine and the Rhineland.