aanvoeren - WikiWoordenboek (original) (raw)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde wijs verleden tijd voltooid deelwoord
aanvoeren voerde aan aangevoerd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanvoeren

  1. overgankelijk bevel voeren over, leiden
    • Na enkele grote overwinningen kreeg hij een groot leger om aan te voeren.
  2. overgankelijk aanbrengen, naartoe transporteren
    • Zij voeren graan aan nu de oogst verloren is gegaan.
      'De Route Nationale 7 is nog altijd belangrijk voor ons, omdat ze veel toeristen aanvoert', zegt Sandro Belle (30), chef de cuisine van het Vineum in Tain l'Hermitage, een lunchrestaurant en wijnproeverij, twee jaar geleden geopend door de grote wijnproducent Paul Jaboulet Ainé.[1]
  3. overgankelijk bijbrengen als bewijs
    • De verdediging wil ook nog iets aanvoeren.
      De meest uitgesproken tegenstanders van reclame hebben aangevoerd dat er regelrecht bedrog mee wordt gepleegd.[2]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

2. aanbrengen, naartoe transporteren

Werkwoord

vervoeging van
aanvaren

aanvoeren

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanvaren
    • ...dat wij aanvoeren.
    • ...dat jullie aanvoeren.
    • ...dat zij aanvoeren.

Zelfstandig naamwoord

de aanvoeren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aanvoer

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen