fair - WikiWoordenboek (original) (raw)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw

| | stellend | vergrotend | overtreffend | | | --------------------------------------------------------------------------------------- | --------------------------------------------------------- | --------------------------------------------------------------- | ---------------------------------- | | onverbogen | fair | fairder | fairst | | verbogen | faire | fairdere | fairste | | partitief | fairs | fairders | - |

Bijvoeglijk naamwoord

fair [3]

  1. eerlijk , sportief
    • Dat is niet fair riep de student die een onvoldoende voor zijn examen had gehaald.
Antoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "fair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
  2. fair op website: Etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
stellend vergrotend overtreffend
fair fairer fairest

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. rechtvaardig
  2. eerlijk
  3. behoorlijk
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
fair fairs

Zelfstandig naamwoord

fair

  1. (handel) jaarmarkt
  2. kermis
  3. braderie
  4. (financieel), (handel) beurs [4]

Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Verbuiging
Synoniemen
Antoniemen
Typische woordcombinaties

Bijwoord

fair

  1. (spreektaal) (sport) eerlijk, eervol
Schrijfwijzen
Synoniemen

Verwijzingen