lip - WikiWoordenboek (original) (raw)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
Woordherkomst en -opbouw

| | enkelvoud | meervoud | | | ------------------------------------------------------------------ | ------------------------------------- | ------------------------------- | | naamwoord | lip | lippen | | verkleinwoord | lipje | lipjes |

Zelfstandig naamwoord

de lip m

  1. (anatomie) elk van beide vlezige uitstekels van de mondopening
  2. dat wat door vorm, functie of plaatsing gelijkenis met een lip heeft
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Bijzonder aandachtig naar iemand luisteren

De nood is bijna te hoog gestegen voor diegene

(Te) dicht bij elkaar zitten

Algemeen onderwerp van gesprek zijn

In een onbewaakt/verloren moment

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lippen

lip

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lippen
    • Ik lip.
  2. gebiedende wijs van lippen
    • Lip!
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lippen
    • Lip je?

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "lip" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
lip lips

Zelfstandig naamwoord

lip

  1. (anatomie) lip
vervoeging
onbepaalde wijs to lipping
he/she/it lippings
verleden tijd lipped
voltooid deelwoord lipped
onvoltooid deelwoord lippinging
gebiedende wijs lipping

Werkwoord

lip

  1. overgankelijk lippen, de lippen drukken op; kussen

Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking

Zelfstandig naamwoord

lip

  1. genitief meervoud van lípa