EHRM, Alajos Kiss t. Hongarije, 20 mei 2010 (original) (raw)
Related papers
Ulrich Becks visie op Etty Hillesum
2015
Op 1 januari 2015 overleed de Duitse socioloog Ulrich Beck. In de kring van Hillesum-lezers 1 is hij bekend geworden door zijn boek Der eigene Gott: Von der Friedensfähigkeit und dem Gewaltpotential der Religionen uit 2008 2 , aangezien hij het eerste hoofdstuk van deze studie aan Etty Hillesum heeft gewijd: 'Das Tagebuch des "eigenen Gottes": Etty Hillesum, eine unsoziologische Einleitung'. Hierin geeft hij aan de hand van Hillesums dagboeknotities een aanzet tot de ontvouwing van zijn godsdienstsociologische 3 concept van de 'eigen god'. De Italiaanse Hillesum-onderzoekster Maria Gabriella Nocita heeft een diepgaande studie van Becks publicatie gemaakt. In een in 2013 in het Italiaans verschenen artikel geeft zij de resultaten van haar onderzoek weer 4. Zij blijkt het in het geheel niet eens te zijn met Becks visie op het godsbeeld van Etty Hillesum. Zij stelt tegenover de 'Dio personale' van Beck een 'Dio persona', zoals wij die ook bijvoorbeeld bij Augustinus aantreffen. Beck heeft volgens Nocita de dagboeken van Etty Hillesum niet goed begrepen. In deze bijdrage stel ik Becks visie nogmaals aan de orde en vergelijk die met de resultaten van mijn eigen onderzoek naar de wisselende betekenis van het begrip 'god' in de nagelaten geschriften van Etty Hillesum 5. Waarin had Beck gelijk en waarin niet? Stereotiepe onjuistheden Meteen al aan het begin van het hoofdstuk over Etty Hillesum is het te merken dat Beck uitgaat van de Duitse vertaling van de bloemlezing 'Het Verstoorde Leven' en niet van de integrale editie. Hij schrijft namelijk: "Die handschriftlichen Aufzeichnungen beginnen in März 1941 und enden im Oktober 1943" 6. Dit is onjuist. In werkelijkheid lopen de dagboekcahiers die bewaard zijn gebleven, tot 13 oktober 1942. Op de kaft van 'Het 1 Zo merkt Theo de Wit in Volzin 14 (2015) nr. 5, 44, op: 'In zijn boek over De eigen God (2008) noemt de Duitse socioloog Ulrich Beck het voorbeeld van Etty Hillesum, in 1943 vermoord in Auschwitz. Haar ongedwongen omgang met haar onafhankelijk blijvende persoonlijke God leidt niet tot "verafgoding van het eigene" zoals bij religies die tot wellnessinstellingen verworden of bij de nieuwe vormen van nationalisme. Integendeel, deze omgang leidde tot een ongeëvenaarde tegenwoordigheid van geest die gepaard gaat met een constante zelfrelativering.'
Gedrag & Organisatie
Arbeidsmigranten uit Midden-en Oost-Europa ervaren vaak precaire arbeidsomstandigheden in de laaggeschoolde sectoren in Nederland. Deze studie onderzoekt aan de hand van een narratieve benadering hoe Hongaarse arbeidsmigranten referentiekaders gebruiken bij het interpreteren van hun arbeidsomstandigheden in Nederlandse distributiecentra. Op basis van 18 diepte-interviews destilleren we vier trajecten van referentiekadervorming: (1) van hoog-naar laaggeschoold werk; (2) van laag-naar laaggeschoold werk; (3) veelvuldige tijdelijke, uitzendcontracten; en (4) transitionele referentiekadervorming. Naast vergelijkingen tussen thuis en gastland, vergelijken migranten hun arbeidsomstandigheden met peers en op basis van hun ervaringen met transities in een internationale context. Arbeidsmigranten gebruiken referentiekaders om cognitieve dissonantie te verminderen die zij ervaren tijdens precair werk. Dit is vooral zo na trajecten van hooggeschoold naar laaggeschoold, van laaggeschoold naar laaggeschoold, en van tijdelijke werk. Na een opeenvolging van niet-standaard arbeidscontracten lijken arbeidsmigranten precaire arbeidsomstandigheden te accepteren in werk wanneer ze vermoeden dat dit werk zekerheid en stabiliteit geeft voor de toekomst.
In memoriam Prof. dr. em. Georges Peeters (1921-2014)
Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift
Uit de faculteit De Faculteit Diergeneeskunde en de Universiteit Gent zullen zich de grote verdienste van professor Peeters die heeft bijgedragen tot hun uitstraling, blijvend herinneren en een warm hart toedragen. Door zijn alom geprezen inzet en nauwgezetheid waarmee hij zijn academische taken in alle nederigheid vervulde, was hij een groot mens naar wie door iedereen, medewerkers, studenten en collega's, werd opgekeken en geluisterd. Zijn wetenschappelijk werk genoot internationale bekendheid en hij vormde in de fysiologie niet alleen talrijke generaties dierenartsen maar tevens doctorandi/fysiologen en professoren die in diverse Belgische universiteiten terechtkwamen. Wie hem van dichtbij heeft gekend, herinnert zich en apprecieert ten volle zijn wetenschappelijke en menselijke attitude. Voor het academiejaar 1951-1952 was hij voorzitter van het bestuur der Veeartsenijschool te Gent. Het was immers wachten tot 1965 dat alle Belgische Landbouw en Veterinaire Scholen bij wet w...
Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795
BMGN - Low Countries Historical Review, 2004
Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen