Bookreview van: Gert Oostindie en Jessica V. Roitman, Dutch Atlantic Connections, 1680-1800. Linking Empires, Bridging Borders (Leiden/Boston: Brill, 2014) (original) (raw)

Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795

BMGN - Low Countries Historical Review, 2004

Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen

Oude vrienden : de Nederlandse rol bij de opbouw van de Japanse marine, 1850-1870

Leidschrift, 2018

Japan is altijd een bijzonder land geweest, zeker in Westerse ogen: gesloten en mysterieus. Vanaf circa 1640 was de Nederlandse vestiging Deshima in de Baai van Nagasaki voor Japan het venster op de wereld. 1 Japan beschikte niet over een oorlogsvloot en bemoeide zich niet met de buitenwereld. Dat veranderde met de Vrede van Nanking (1842) die een eind maakte aan de Eerste Opiumoorlog, waarbij Groot-Brittannië met geweld toegang tot China kreeg. Het was alleen maar een kwestie van tijd voordat Japan aan de beurt zou zijn. Met medeweten van de Nederlandse regering verscheen in juli 1853 een Amerikaans eskader onder bevel van commodore M.C. Perry voor Uraga in de Baai van Edo om een persoonlijke brief van de Amerikaanse president aan de Japanse regering aan te bieden. De boodschap was duidelijk. In het voorjaar van 1854 werden de havens van Shimoda, Nagasaki en Hakodate opengesteld. Vijftig jaar later vernederde de Japanse oorlogsvloot tijdens de Slag bij Tsushima (27-28 mei 1905) de Russische vloot. Dit essay gaat over de (kortstondige) Nederlandse bijdrage, en die van de Koninklijke Marine in het bijzonder, aan de transitie van Japan van een naar binnen gekeerde continentale mogendheid naar een maritieme (groot)macht. 2 De Nederlanders leverden oorlogsschepen, stuurden instructeurs en leidden Japans marinepersoneel op. Je zou dit de opmaat naar Japanse sea power kunnen noemen. Interne spanningen over de toenemende westerse invloed in het land maakten een eind aan deze samenwerking. 1 Japan onderhield ook handelsrelaties met China, Korea en de Ryukyu (Rio ekioe) eilanden. 2 Een eerdere versie van deze tekst is ter gelegenh eid van d e herd enking van 400 jaar Nederlands-Japanse b etrekkingen in 2000 gepresenteerd bij h et bezoek van een detachement Japanse adelbo rsten aan het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Helder. Martha Ch aiklin en Jan Fernhout hebben toen veel in formatie met mij gedeeld. Cynthia Viallé dank ik voor haar adviezen en suggesties bij deze versie.

Begin mei 1693, ...ergens op zee tussen Mozambique en Goa...' : Herinneringen van Philippe Couplet aan zijn medebroeder François de Rougemont

Leidschrift|Het rijk van het midden, 2004

De jezuïetenmissie in de zeventiende eeuw heeft een belangrijke plaats in de geschiedschrijving van de contacten tussen China en de buitenwereld. Talrijke studies, gewijd aan bijvoorbeeld Matteo Ricci (1552-1610) of Ferdinand Verbiest, (1623-1688) belichten hoe deze missionarissen -al dan niet succesvol -het christelijke geloof en de westerse wetenschappen in China verkondigden. Auteurs van deze studies baseerden zich vooral op westers bronnenmateriaal, maar sinds ongeveer twintig jaar is door toedoen van een China-centred approach een verschuiving ontstaan: niet langer de missionaris, maar de Chinees zelf, bekeerling of niet, kwam in het middelpunt van de belangstelling te staan. Onder historici ontstond dus meer interesse voor de manier waarop Chinezen het christendom en de wetenschappen ontvingen, verwerkten of verworpen. Chinese bronnen zijn daarvoor de voornaamste dragers van informatie. De meest recente ontwikkeling op geschiedwetenschappelijk gebied is echter een heropleving van interesse voor westerse bronnen, complementair aan de Chinese. Deze nieuwe trend hangt samen met een tweede belangrijke verschuiving: tot nu stonden vooral de intellectuele contacten tussen de elites -zowel van missionarissen als van Chinezencentraal. Al in de zeventiende eeuw was de afbeelding van een missionaris gekleed in mandarijnengewaad en omgeven door astronomische instrumenten daar een voorbeeld van. Maar met de opkomst van de antropologisch georiënteerde geschiedschrijving is de belangstelling gegroeid voor de dagelijkse beleving van culturele contacten: enerzijds de 'gewone' missionaris in het Chinese binnenland, die zich op zijn pastorale tochten verplaatste van het ene gehucht naar het andere, anderzijds de 'gewone' Chinese bekeerling die deelnam aan christelijke rituelen en met anderen christelijke gemeenschappen vormde. Deze interactie 'in de marge' behoort wellicht tot het meest langdurige contact tussen het Chinese volk en de buitenwereld.

T. Nieuwenhuis, Keeshonden en Prinsmannen. Durgerdam, Ransdorp en Holisloot: drie Waterlandse dorpen in de patriottentijd en de Bataafs-Franse tijd (1780-1813)

BMGN - Low Countries Historical Review, 1988

Hierbij sluit een tweede kritiek aan. Gezien de bovengeschetste vraagstelling zou het bijzonder nuttig geweest zijn al het verkregen cijfermateriaal consequent en doorlopend af te zetten tegen de bevolkings-, landbouw-en industrietelling van 1846, teneinde de 'scharnieren' duidelijker te horen knarsen en piepen. 3 Hoewel bevolking (54 bladzijden, of 30,1%) en arbeid (47 bladzijden of 26,2%) belangrijke fenomenen zijn in de maatschappelijke overgang van oud naar nieuw, stelt zich wel een probleem rond de behandeling van hun respectievelijke samenstellende delen. Zo geeft deze studie bijvoorbeeld niet aan waarom de mortaliteit (exclusief zuigelingensterfte) relatief karig behandeld is. Deze opmerkingen wegen echter niet op tegen de verdiensten van dit verzorgde werk. Het ontsluiten van belangrijke kwantificeerbare gegevens kan immers niet genoeg aangemoedigd worden. Wanneer wordt het wetenschappelijke groepswerk ook goed bevonden om de (tal)rijke zestiende-eeuwse penningkohieren achtereenvolgens te verzamelen, te bekritiseren, te verwerken en te interpreteren?