Naar een integrale geschiedenis van de negentiende-eeuwse stad. Vijftien stadsbiografieën in perspectief', De Negentiende Eeuw 33 (2009) 96-122. (original) (raw)
Related papers
Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795
BMGN - Low Countries Historical Review, 2004
Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen
2006
Langetermijntrends in stedelijke en rurale criminaliteitspatronen in de Nederlanden (1300-1800) Inleiding Europese steden hebben sinds de Industriële Revolutie te kampen met een negatief imago. In Vlaanderen is deze antistedelijke reflex nog sterker aanwezig doordat de overheid lange tijd het wonen buiten de stad actief stimuleerde en het stedelijke leefcomplex stigmatiseerde als een morele poel van verderf. 1 De stedelijke criminaliteit werd al meermaals aangeduid als één van de oorzaken, en tot op zekere hoogte is dat terecht. De dertien Vlaamse kernsteden huisvestten in 2000 slechts vijfentwintig percent van de Vlaamse bevolking, maar er vonden 42 percent van alle vermogensmisdaden en 36 percent van alle gewelddelicten plaats. In totaal werd 38 percent van alle geregistreerde criminele feiten in één van deze kernsteden gepleegd. 2 Volgens de veiligheidsmonitor van de federale politie lag het slachtofferschap voor gewelddelicten in 2000 en 2002 in grote steden en agglomeratiegemeenten een aantal percenten hoger dan in regionale en kleinere steden. Matige en zwak verstedelijkte gemeenten blijken nog minder last te hebben van geweld. 3 Deze situatie is volgens sociologen historisch gezien geen constant gegeven. De overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw bestempelden zij als een fundamentele breuk in de geschiedenis van West-Europa. De toenemende modernisering, industrialisering en verstedelijking zou de criminaliteit vanaf de negentiende eeuw drastisch hebben doen stijgen in de grote steden. Voordien werd vooral de geweldcultuur op het platteland gevreesd. 4 Vroegmoderne bronnen schilderden het platteland af als erg gevaarlijk. Rurale gebieden, ook in de Zuidelijke Nederlanden, waren bekend om hun hoge graad van banditisme. 5 Reizigers waagden zich zelden ongewapend op weg buiten de steden. De angst voor gewapende overvallen zat er bij de bevolking zo diep in dat het zelfs een thema werd in de genreschilderkunst. 6 Maarten F. Van Dijck 1 C. Kesteloot, 'Verstedelijking in Vlaanderen: problemen, kansen en uitdagingen voor het beleid in de 21e eeuw'. z.d. http://www.thuisindestad.be/html/witboek/downloads/Ponsaers.pdf (16 augustus 2005) 15-17, 24-25. 2 Eigen berekening op basis van de criminaliteitscijfers van 2000. Deze cijfers komen uit: J. Laureys, Stadsmonografie Antwerpen 2003 (Brussel 2003) 84, 88. Dit rapport is beschikbaar op internet: http://www.thuisindestad.be/html/ monograf/index.html (17 augustus 2005). De demografische gegevens komen van de website van de Vlaamse administratie Planning en Statistiek (APS):
Bulletin de la Commission royale d'histoire. Académie royale de Belgique, 2017
De broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën behoorde tot de meest prominente genootschappen van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brussel. Al van bij de stichting in 1499 trok de broederschap een indrukwekkend aantal leden aan. Ze genoot de bescherming van politieke en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, waaronder koningen en pausen. Onder meer Filips de Schone, Margareta van Oostenrijk, Maximiliaan van Oostenrijk, Karel V en de aartshertogen Albrecht en Isabella speelden een actieve rol bij de stichting en verdere uitbouw van de broederschap. De vereniging telde enkele duizenden leden, die onder meer afkomstig waren uit de toplagen van het Habsburgs-Spaans staatsgezag en van de stad Brussel. De Brusselse broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën werd begin maart 1499 (nieuwe stijl) opgericht door leden van de rederijkerskamer de Lelie. Ze beschikte over een kapel in de voormalige Sint-Gorikskerk, gelegen ter hoogte van de huidige Sint-Gorikshallen in de benedenstad. Een broederschap of confrerie wordt het best gedefinieerd als een vereniging met een overwegend religieus oogmerk, gericht op het stimuleren van een bepaalde cultus, devotie of doctrine 1. * Dit artikel kwam tot stand in het kader van het IAP-project P7/26 : Urban Society in the Low Countries (c. 1200c. 1850). The Resilience of the Condition Urbaine (Belspo). Onze dank gaat uit naar een aantal collega's die nuttige inlichtingen verschaften (