Middeleeuwse Vespers van Sint Servaas in Maastricht (partituur) (original) (raw)

De zeventiende-eeuwse inventaris van de broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën in Brussel

Bulletin de la Commission royale d'histoire. Académie royale de Belgique, 2017

De broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën behoorde tot de meest prominente genootschappen van het laatmiddeleeuwse en vroegmoderne Brussel. Al van bij de stichting in 1499 trok de broederschap een indrukwekkend aantal leden aan. Ze genoot de bescherming van politieke en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, waaronder koningen en pausen. Onder meer Filips de Schone, Margareta van Oostenrijk, Maximiliaan van Oostenrijk, Karel V en de aartshertogen Albrecht en Isabella speelden een actieve rol bij de stichting en verdere uitbouw van de broederschap. De vereniging telde enkele duizenden leden, die onder meer afkomstig waren uit de toplagen van het Habsburgs-Spaans staatsgezag en van de stad Brussel. De Brusselse broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën werd begin maart 1499 (nieuwe stijl) opgericht door leden van de rederijkerskamer de Lelie. Ze beschikte over een kapel in de voormalige Sint-Gorikskerk, gelegen ter hoogte van de huidige Sint-Gorikshallen in de benedenstad. Een broederschap of confrerie wordt het best gedefinieerd als een vereniging met een overwegend religieus oogmerk, gericht op het stimuleren van een bepaalde cultus, devotie of doctrine 1. * Dit artikel kwam tot stand in het kader van het IAP-project P7/26 : Urban Society in the Low Countries (c. 1200c. 1850). The Resilience of the Condition Urbaine (Belspo). Onze dank gaat uit naar een aantal collega's die nuttige inlichtingen verschaften (

Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795

BMGN - Low Countries Historical Review, 2004

Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen

Een middeleeuws leerbewerkerskwartier in Sneek. Een archeologische opgraving aan het Martiniplein te Sneek, gemeente Sneek (Fr.)

2009

Uit de 18e-en 19e eeuw werden aan de oostkant van werkput 1 de voorgangers van de recente funderingen aangetroffen (afb. 2.12). Deze oudere voorlopers konden worden gedateerd aan de hand van het metselwerk en geassocieerd aardewerk. Deze huisjes waren bescheiden van formaat. De breedte van de pandjes was circa 5 m en ze waren waarschijnlijk niet veel langer dan ongeveer 12 m (afb. 2.13). Het deel van het huis in het noordoosten van de werkput komt overeen met kadasternummer 1277 van de kadastrale minuut. Het pand in het noordwesten is kadasternummer 1278 inclusief een uitbouw in westelijke richting. Volgens de plattegrond van J.F. van Druten (1903) en tevens op de kadastrale minuut van 1832 was achter deze huisjes een onbebouwd gedeelte. Door 20e-eeuwse verstoringen kon dit niet volledig worden geverifieerd maar het is zeer aannemelijk dat dit inderdaad het geval was. Vondstmateriaal in de vorm van scherven van bloempotten duiden op het gebruik van tuinen. Een vergelijking met kaartmateriaal van de westelijke helft van de werkput leverde problemen op. Aan de noordkant werden resten van 18e-eeuwse bebouwing teruggevonden, waarschijnlijk behorend bij kadasternummers 1271 en 1275 van de kadastrale minuut uit 1832. Aan de zuidkant werden echter resten van funderingen gevonden met een afwijkende oriëntatie. De hoofdrichting was vrijwel oost-west, in tegenstelling tot de overige funderingen die ook in deze periode meer noordoostzuidwest was. De oost-west georiënteerde structuur bestond uit een brede vleilaag voor een fundering die voor een lengte van ca. 15 m vervolgd kon worden. Iets voor het midden van de werkput maakte de vleilaag een hoek in zuidelijke richting. Evenwijdig aan deze smallere fundering lagen op onregelmatige afstanden nog vier noord-zuid georiënteerde vleilagen. In de tussenruimtes werd onmiskenbaar 18e-eeuws vondstmateriaal aangetroffen. Direct tegen de noordzijde van de fundering bevond zich een gedeelte van een zorgvuldig aangelegde drupgoot van in de lengterichting geplaatste baksteentjes. Ruim een halve meter verder in noordelijke richting kwam eveneens een restant van een oost-west georiënteerde fundering tevoorschijn die evenwel in oostelijke richting niet kon worden vervolgd in verband met een 20e-eeuwse verstoring van de betonnen waterkelders. 28 Afbeelding 2.12 Werkput 1, sporen uit de Nieuwste Tijd, met de locatie van enkele relevante vondstnummers. Kaart: C.G. Koopstra en S.J. Tuinstra. Afbeelding 2.13 Funderingen van 18e-eeuwse bebouwing aan de oostzijde van werkput 1, foto richting oost. Foto: A. Ufkes. Afbeelding 2.14 Werkput 2, 12e-eeuwse sporen, met de locatie van enkele relevante vondstnummers.