1656 ‘Twee mooren in een stuck van Rembrandt’ (original) (raw)
Related papers
Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795
BMGN - Low Countries Historical Review, 2004
Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen
De Eeuwwenden (dl. 3): Renaissance 1600. Kunst en Literatuur
1990
Het is door de hele geschiedenis heen al een vraag of eeuwwenden, met bijbehorende crisisverschijnselen, echt bestaan, of dat we dergelijke verschijnselen alleen maar aangrijpen om structuur aan te brengen in een van zichzelf strikt lineair voortschrijdende tijd. Leven is immers alleen mogelijk als de zintuigen contrasten kunnen waarnemen; een te lang aanhoudende 'ééntonige' orgelklank wordt ondragelijk voor het oor
Leidschrift|Het rijk van het midden, 2004
De jezuïetenmissie in de zeventiende eeuw heeft een belangrijke plaats in de geschiedschrijving van de contacten tussen China en de buitenwereld. Talrijke studies, gewijd aan bijvoorbeeld Matteo Ricci (1552-1610) of Ferdinand Verbiest, (1623-1688) belichten hoe deze missionarissen -al dan niet succesvol -het christelijke geloof en de westerse wetenschappen in China verkondigden. Auteurs van deze studies baseerden zich vooral op westers bronnenmateriaal, maar sinds ongeveer twintig jaar is door toedoen van een China-centred approach een verschuiving ontstaan: niet langer de missionaris, maar de Chinees zelf, bekeerling of niet, kwam in het middelpunt van de belangstelling te staan. Onder historici ontstond dus meer interesse voor de manier waarop Chinezen het christendom en de wetenschappen ontvingen, verwerkten of verworpen. Chinese bronnen zijn daarvoor de voornaamste dragers van informatie. De meest recente ontwikkeling op geschiedwetenschappelijk gebied is echter een heropleving van interesse voor westerse bronnen, complementair aan de Chinese. Deze nieuwe trend hangt samen met een tweede belangrijke verschuiving: tot nu stonden vooral de intellectuele contacten tussen de elites -zowel van missionarissen als van Chinezencentraal. Al in de zeventiende eeuw was de afbeelding van een missionaris gekleed in mandarijnengewaad en omgeven door astronomische instrumenten daar een voorbeeld van. Maar met de opkomst van de antropologisch georiënteerde geschiedschrijving is de belangstelling gegroeid voor de dagelijkse beleving van culturele contacten: enerzijds de 'gewone' missionaris in het Chinese binnenland, die zich op zijn pastorale tochten verplaatste van het ene gehucht naar het andere, anderzijds de 'gewone' Chinese bekeerling die deelnam aan christelijke rituelen en met anderen christelijke gemeenschappen vormde. Deze interactie 'in de marge' behoort wellicht tot het meest langdurige contact tussen het Chinese volk en de buitenwereld.