(2021) Niet iedereen in Berltsum zat in 1975 op Surinaamse buren te wachten. (original) (raw)
Related papers
Bermmonumenten. Nieuwe rouwcultuur in de openbare ruimte
2012
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the KNAW public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain. • You may freely distribute the URL identifying the publication in the KNAW public portal. Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Aan de Gentenaren overleden in Kongo vóór 1908
Ghendtsche Tydinghen
Verscholen achter hagen en bomen aan het uiteinde van het Zuidpark in Gent (officieel Koning Albertpark), zijn twee vrijwel onbekende monumenten te vinden. Het ene stelt Leopold II voor met als opschrift “Aan de stad Gent, de Int. Jaarbeurs der Vlaanderen, 10deVerjaring 1955”. Het andere is een horizontaal liggende stervormige steen met tussen de vijf armen van de ster een aantal namen en data. Het opschrift luidt “Aan de Gentenaars overleden in Kongo vóór 1908 - Au Gantois morts au Congo avant 1908”
Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795
BMGN - Low Countries Historical Review, 2004
Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen
Prehistorische bewoning langs een geul in het plangebied Hekkeslag in Ewijk, gemeente Beuningen
2019
In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de aanleg van een nieuwe weg, Hekkeslag, in de nieuwbouwwijk Keizershoeve in Ewijk in de gemeente Beuningen. Tijdens dit onderzoek zijn delen van een nederzetting uit de late prehistorie in kaart gebracht. Het gaat om de resten van twee zogenaamde woonstalhuizen en twee spiekers uit de midden bronstijd. De gebouwen bevonden zich op een hogere oeverwal langs de laagte van een ten tijde van de bewoning (grotendeels) verlande restgeul. Vermoedelijk resteerde hiervan alleen nog een natte depressie die gebruikt werd voor het putten van water (afgaande op de vele waterkuilen die op een dieper niveau in de geul zijn aangetroffen). Beide huisplattegronden kunnen op basis van 14C-dateringen in dezelfde periode worden gedateerd, maar zullen hoogstwaarschijnlijk niet tegelijkertijd hebben bestaan. Het is echter wel heel goed mogelijk dat beide huizen opeenvolgend zijn gebouwd. De huizen zijn qua bouw goed vergelijkbaar met huizen van andere vindplaatsen in het rivierengebied die uit dezelfde periode stammen. Binnen en rondom de huisplattegronden zijn - naast de reeds genoemde waterkuilen - verscheidene kuilen gevonden die op basis van hun vorm als silokuilen kunnen worden geïnterpreteerd. Deze worden veelal gezien als voorraadkuilen. In dergelijke ondergrondse opslagplaatsen heerste vermoedelijk een vrij constante temperatuur en luchtvochtigheid, wat het mogelijk maakte om voedsel, veevoer of bijvoorbeeld zaaigoed enige tijd goed te houden. Het gevonden aardewerkspectrum en het vuursteenassemblage is typerend voor dergelijke vindplaatsen uit de midden bronstijd. Opvallend veel scherven zijn flink verweerd en hebben afgeronde breukvlakken en oppervlaktes. Dit suggereert dat een groot deel van het materiaal eerst sterk blootgesteld is geweest aan weer en wind, alvorens het in een kuil werd gedumpt. Analyse van het matig geconserveerde dierlijk botmateriaal levert niet meer op dan een bescheiden kijk op de voedseleconomie van de bewoners van de nederzetting. De veestapel bestond uit runderen, schapen/geiten, varkens en paarden. Daarnaast liepen er honden rond op het erf en werd er door de bewoners (sporadisch) gejaagd, in ieder geval op edelhert. Bijzonder is een zogenaamde bronzen Rollenkopfnadel uit een waterkuil. Dergelijke naalden kunnen hebben gediend als kledingversiering of mogelijk hebben gefunctioneerd als naainaald. Of deze naald bewust in de kuil is gedeponeerd, is niet te achterhalen. Tussen de resten uit de midden bronstijd zijn in een beperkt aantal sporen vondsten gedaan die erop duiden dat direct buiten het opgegraven areaal al in het midden neolithicum bewoning heeft plaatsgevonden. Sporen van deze bewoning bestaan binnen het plangbied uit niet meer dan enkele kuilen; van gebouwplattegronden zijn geen resten gevonden. Wel zijn tientallen vondsten gedaan, bestaande uit vuurstenen werktuigen en aardewerk die er op dat duiden dat de bewoning kan worden toegeschreven aan de zogenaamde Vlaardingencultuur. Het in kleine aantallen gevonden botmateriaal lijkt uit te wijzen dat de bewoners van deze nederzetting zich meer hebben toegelegd op het boerenbestaan dan op de jacht. Tenslotte zijn in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied verschillende sporen gevonden die op basis van het vondstmateriaal en het stratigrafisch ingravingsniveau in de middeleeuwen of nieuwe tijd worden gedateerd. Het gaat om drie greppels en een aantal losse paalkuilen. De greppels zijn in het midden van en parallel aan de geul gegraven en zullen zijn bedoeld om het natte land te ontwateren om het geschikt te maken voor akker- en landbouw. Op basis van de datering van het vondstmateriaal zullen de greppels in de loop van de late middeleeuwen B zijn aangelegd en tot in de nieuwe tijd in gebruik zijn gebleven
De houding van Etty Hillesum tegenover de vervolging van haar volk
Academia Press eBooks, 2013
Bij de interpretatie van de vele egodocumenten 2 over de Sjoa 3 die wereldwijd zijn gepubliceerd, is het van groot belang om een onderscheid te maken tussen de teksten die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn opgesteld, en teksten die na de Duitse nederlaag zijn geschreven. Egodocumenten van de tweede groep zijn geconcipieerd vanuit een dubbel perspectief: dat van een overlevende en dat van een ooggetuige die weet waartoe de Sjoa uiteindelijk heeft geleid. Egodocumenten-dagboeken, brieven en andere teksten-die tijdens de oorlog zijn geschreven, missen dit dubbele perspectief en geven hierdoor in zeker opzicht beter de werkelijkheid van de vervolging weer dan de herinneringen van overlevenden die na de oorlog op schrift zijn gesteld. Die werkelijkheid was immers dat men niet kon vermoeden dat de Tweede Wereldoorlog nog zo lang zou duren en dat de nazi' s van plan waren het Joodse volk in zijn geheel daadwerkelijk uit te roeien, ook al was het wel duidelijk dat vele Joden het niet zouden overleven. Bovendien geven de herinneringen van de overlevenden de indruk dat ontsnappen aan de vervolging voor velen een reële mogelijkheid was, terwijl het in werkelijkheid om uitzonderingsgevallen gaat, zeker wanneer wij ons bepalen tot de situatie in bezet Nederland. Meer dan driekwart van de Joden in Nederland werd tijdens de Sjoa vermoord. De kans om te overleven was dus slechts één op vier. Dit maakt de egodocumenten uit de oorlogstijd voor het onderzoek zo belangrijk, ook al hadden de auteurs maar een beperkt zicht op de werkelijke omstandigheden. Hun hoop en wanhoop, hun verwarring, onzekerheid, schaamte en angst-al deze aspecten komen in de egodocumenten naar voren, niet vanuit het retrospectieve perspectief van heden naar verleden, maar volgens de werkelijke chronologische opeenvolging der gebeurtenissen. 1 Deze bijdrage is een uitgewerkte versie van een lezing voor het werkgezelschap LITRA, Centre for Literature and Trauma van de Universiteit Gent, gehouden op 17 april 2013. 2 De term is van de Nederlands-Joodse historicus Jacques Presser. Hij spelde overigens 'egodocumenten'. 3 Voor de Nederlandse egodocumenten zie Bettine Siertsema, Uit de diepten: Nederlandse egodocumenten over de nazi concentratiekampen, Vught, Skandalon, 2007. Wij gebruiken in deze bijdrage de Hebreeuwse term Sjoa ('Vernietiging') in plaats van de religieus beladen term 'Holocaust'.