Sporen van ijzertijdbewoning in de terpzool van Wommels-Stapert (Friesland) (original) (raw)

Een vindplaats uit de IJzertijd aan de IJselweg te Vierakker, gemeente Bronckhorst

2015

In opdracht van N.V. Nederlandse Gasunie heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven en een opgraving uitgevoerd op de locatie IJselweg te Vierakker, gemeente Bronckhorst. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de bodem binnen een groot gedeelte van de (tijdens vooronderzoek aangetroffen) vindplaats tot op grote diepte verstoord was. In de verstoorde delen waren geen archeologische sporen meer aanwezig. Uiteindelijk zijn alleen in de noordelijke en zuidelijke gedeelten van de vindplaats intacte archeologische resten aangetroffen. In zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied zijn sporenclusters gevonden waarin gebouwstructuren kunnen worden herkend. In totaal gaat het om 97 relevante archeologische sporen, zoals kuilen, paalkuilen en een waterkuil. In het zuidelijke deel van de vindplaats is een sporencluster aangetroffen waarin verschillende bijgebouwen kunnen worden herkend. Tussen de sporen zijn drie vierpalige spiekers en een deel van een vierde spieker herkend. Van een van de spiekers kon worden vastgesteld dat deze door brand is vernietigd. In het noordelijke deel van het onderzoeksgebied zijn een complete huisplattegrond en een vierpalige spieker gevonden. De huisplattegrond wordt toegeschreven aan het type Wachtum. Dit type wordt regelmatig in de IJsselstreek en andere delen van Oost-Nederland gevonden. Over het algemeen worden huizen van dit type gedateerd in de Vroege IJzertijd, hoewel een begindatering in de Late Bronstijd niet wordt uitgesloten. Tijdens de archeologische begeleiding die na afloop van de opgraving heeft plaatsgevonden, zijn ten noorden van het onderzoeksgebied nog paalkuilen, kuilen en een waterkuil aangetroffen. Vermoedelijk kunnen deze sporen aan een tweede erf worden toegeschreven. Omdat de werkstrook ten tijde van de begeleiding echter al tot in de C-horizont was uitgegraven, is hiervan slechts een klein gedeelte teruggevonden. Het was niet mogelijk om in de opgetekende sporen (duidelijke) structuren te herkennen. Het vondstmateriaal bestaat vrijwel uitsluitend uit handgevormd aardewerk en natuursteen. Op basis van de herkende structuren en het aardewerk kan het erf in het noordelijke deel van het plangebied gedateerd worden in de Vroege IJzertijd. De structuren die in het zuidelijke deel zijn aangetroffen, worden gedateerd in de Midden en Late IJzertijd. Zoals gebruikelijk bij een opgraving op zandgrond, zijn slechts weinig botanische resten gevonden. Uit de zaden die in de palen van de verschillende spiekers zijn gevonden, blijkt dat er in ieder geval gerst, gierst, tarwe en haver werden verbouwd. Het gaat om graansoorten die in de IJzertijd algemeen waren. Opvallend is dat in twee spiekers niet graan, maar eikels het grootste bestanddeel uitmaakten van gewassen die opgeslagen lagen. Of deze eikels dienden als voedsel voor vee of dat ze ook door de bewoners werd gegeten, is niet duidelijk

Een woonerf uit de midden-ijzertijd onder de verkaveling Capelakkerte Brecht-Overbroek (prov. Antwerpen)

2006

Inleiding 1.1 Vondstomstandigheden en context De site Capelakker (fig. 1: 1) te Brecht-Overbroek werd ontdekt in 1998 door infrastructuurwerken in een geplande sociale verkaveling aangevraagd door IGEAN (Intercommunale Grondbeleid en Expansie Antwerpen) 1. Het toenmalige Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP) kreeg de gelegenheid heel de te bebouwen oppervlakte van de verkaveling te onderzoeken, nog voor de percelen verkocht werden. Er werd in het totaal een oppervlakte van ongeveer 9000 m² gecontroleerd 2. Brecht kent van in de prehistorie een lange bewoningsgeschiedenis. Dit werd reeds aangetoond door de vele gekende archeologische vindplaatsen in de omgeving. Specifiek voor de periode van de metaaltijden, en in het bijzonder de ijzertijd, blijken in Brecht vele sites gekend te zijn. Vooral door archeologisch onderzoek de laatste 10 jaar wordt het beeld over de ijzertijd langs Belgische zijde van de Kempen ook duidelijker (fig. 1). Langs het Moordenaarsven 3 (fig. 1: 4), op het Thomas Heyveld 4 (fig. 1: 5-beide op 1300 tot 1000 m ten zuidwesten van de vindplaats) en langs de Melkweg 5 (gelegen op de grens tussen Brecht en Wuustwezel) zijn prehistorische sites aangetroffen. Maar ook op de Hoge Meerrijt (fig. 1: 3) en Lage Meerrijt (fig. 1: 2-op 1000 m ten noordwesten en westen van de vindplaats) zouden mogelijk prehistorische sites kunnen gelegen zijn 6. 1 De opgraving gebeurde onder leiding van R. Annaert met medewerking van R. Vanschoubroek en A. Willems. De opgravingsresultaten werden in 2004 verwerkt in een licentiaatsverhandeling van S. Gautier aan de Vrije Universiteit Brussel (promotor: M. De Bie).

Prehistorische bewoning langs een geul in het plangebied Hekkeslag in Ewijk, gemeente Beuningen

2019

In opdracht van de gemeente Beuningen heeft RAAP tussen 10 en 21 oktober 2016 een archeologische opgraving uitgevoerd in verband met de aanleg van een nieuwe weg, Hekkeslag, in de nieuwbouwwijk Keizershoeve in Ewijk in de gemeente Beuningen. Tijdens dit onderzoek zijn delen van een nederzetting uit de late prehistorie in kaart gebracht. Het gaat om de resten van twee zogenaamde woonstalhuizen en twee spiekers uit de midden bronstijd. De gebouwen bevonden zich op een hogere oeverwal langs de laagte van een ten tijde van de bewoning (grotendeels) verlande restgeul. Vermoedelijk resteerde hiervan alleen nog een natte depressie die gebruikt werd voor het putten van water (afgaande op de vele waterkuilen die op een dieper niveau in de geul zijn aangetroffen). Beide huisplattegronden kunnen op basis van 14C-dateringen in dezelfde periode worden gedateerd, maar zullen hoogstwaarschijnlijk niet tegelijkertijd hebben bestaan. Het is echter wel heel goed mogelijk dat beide huizen opeenvolgend zijn gebouwd. De huizen zijn qua bouw goed vergelijkbaar met huizen van andere vindplaatsen in het rivierengebied die uit dezelfde periode stammen. Binnen en rondom de huisplattegronden zijn - naast de reeds genoemde waterkuilen - verscheidene kuilen gevonden die op basis van hun vorm als silokuilen kunnen worden geïnterpreteerd. Deze worden veelal gezien als voorraadkuilen. In dergelijke ondergrondse opslagplaatsen heerste vermoedelijk een vrij constante temperatuur en luchtvochtigheid, wat het mogelijk maakte om voedsel, veevoer of bijvoorbeeld zaaigoed enige tijd goed te houden. Het gevonden aardewerkspectrum en het vuursteenassemblage is typerend voor dergelijke vindplaatsen uit de midden bronstijd. Opvallend veel scherven zijn flink verweerd en hebben afgeronde breukvlakken en oppervlaktes. Dit suggereert dat een groot deel van het materiaal eerst sterk blootgesteld is geweest aan weer en wind, alvorens het in een kuil werd gedumpt. Analyse van het matig geconserveerde dierlijk botmateriaal levert niet meer op dan een bescheiden kijk op de voedseleconomie van de bewoners van de nederzetting. De veestapel bestond uit runderen, schapen/geiten, varkens en paarden. Daarnaast liepen er honden rond op het erf en werd er door de bewoners (sporadisch) gejaagd, in ieder geval op edelhert. Bijzonder is een zogenaamde bronzen Rollenkopfnadel uit een waterkuil. Dergelijke naalden kunnen hebben gediend als kledingversiering of mogelijk hebben gefunctioneerd als naainaald. Of deze naald bewust in de kuil is gedeponeerd, is niet te achterhalen. Tussen de resten uit de midden bronstijd zijn in een beperkt aantal sporen vondsten gedaan die erop duiden dat direct buiten het opgegraven areaal al in het midden neolithicum bewoning heeft plaatsgevonden. Sporen van deze bewoning bestaan binnen het plangbied uit niet meer dan enkele kuilen; van gebouwplattegronden zijn geen resten gevonden. Wel zijn tientallen vondsten gedaan, bestaande uit vuurstenen werktuigen en aardewerk die er op dat duiden dat de bewoning kan worden toegeschreven aan de zogenaamde Vlaardingencultuur. Het in kleine aantallen gevonden botmateriaal lijkt uit te wijzen dat de bewoners van deze nederzetting zich meer hebben toegelegd op het boerenbestaan dan op de jacht. Tenslotte zijn in het oostelijke deel van het onderzoeksgebied verschillende sporen gevonden die op basis van het vondstmateriaal en het stratigrafisch ingravingsniveau in de middeleeuwen of nieuwe tijd worden gedateerd. Het gaat om drie greppels en een aantal losse paalkuilen. De greppels zijn in het midden van en parallel aan de geul gegraven en zullen zijn bedoeld om het natte land te ontwateren om het geschikt te maken voor akker- en landbouw. Op basis van de datering van het vondstmateriaal zullen de greppels in de loop van de late middeleeuwen B zijn aangelegd en tot in de nieuwe tijd in gebruik zijn gebleven

De vierbeukige huizenbouw tijdens de midden- en late ijzertijd in de Kempen en Zandig Vlaanderen

SYNTAR

Smeets & Bervoets 2012 45. (Meldert-Zelemsebaan) Smeets & Steenhoudt 2012 46. (Zoersel-Dorp) Dyselinck 2014 Tabel 2. Overzicht van sites met (verondersteld) vierbeukige huisplattegronden uit de midden-en late ijzertijd in Vlaanderen. Voor de vertaling van de resultaten van de radiokoolstofdateringen naar kalenderjaren (calBC/AD) werd gebruikgemaakt van OxCal v4.4 17 en de IntCal20-kalibratiecurve 18 .

Het Sint-Christinabegijnhof te Ieper in de Nieuwe Tijd ( eind 16de eeuw - eind 18de eeuw)

Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, 2003

Het Sint-Christinabegijnhof te Ieper in de Nieuwe Tijd (eind 16de eeuweind 18de eeuw) Inleiding Lange tijd liet men de begijnhoven vervallen. Weinigen hadden aandacht voor de stenen resten, laat staan voor wat nog overbleef aan geschreven bronnenmateriaal over deze vrouwen. Gelukkig kwam daartegen reactie in de tweede helft van de 20ste eeuw. Het grootscheeps herstel van het Leuvense Groot Begijnhof door Professor Lemaire betekende een kentering. De recente erkenning door de UNESCO als cultureel erfgoed bracht de begijnhoven weer in de actualiteit. Wat nog rest probeert men her en der te herstellen en verschillende organisaties en instanties maakten de geschiedenis van deze hoven bij de bredere bevolking beter bekend. De steden beschouwen de begijnhoven nu als culturele kleinoden en toeristische attractiepolen. De belangstelling voor het verleden van die instellingen en de mensen die er woonden nam sterk toe. In de meeste gevallen beperkte de aandacht zich tot die begijnhoven waar nog stenen overblijfselen van restten. Zo verging het ook het Ieperse begijnhof. Daar het hof tijdens Wereldoorlog I met de grond gelijk werd gemaakt en niet meer werd heropgebouwd, bleef ook na de herwaardering van de Vlaamse begijnhoven de interesse voor het hof heel beperkt. Er werd slechts sporadisch melding van gemaakt in overzichtswerken 1 • Twee jaar geleden schetsten W. Simons en P. Trio het begijnenleven tijdens