Verstrooid onder de volken deel 2: De Sefardische Joden (original) (raw)

In Obadja wordt voorspeld dat eenmaal de ballingen van Jeruzalem die in Sefarad zijn, de steden van de Negev in bezit zullen nemen (1:20). Veel bijbelgeleerden denken dat met Sefarad de stad Sardis in Klein-Azië wordt bedoeld. Maar vanaf de achtste eeuw werd Sefarad als de aanduiding van het Iberische Schiereiland opgevat. De Sefardische Joden of Sefardiem zijn dan ook die Joden die oorspronkelijk uit Spanje en Portugal komen. Sommigen rekenen ook de Mizrachiem, de Joden uit Noord-Afrika, daartoe, maar deze Arabischsprekende Joden worden later als aparte groep besproken.

Vandaag de dag vormen de Sefardiem een betrekkelijk kleine groep, minder dan tien procent van het totaal aantal Joden. Maar dat we de artikelenreeks juist met hen beginnen, is omdat ze grote invloed hebben uitgeoefend op de wereld. In de vijftiende en zestiende eeuw werden de Joden uit Spanje en Portugal verdreven en vestigden zich overal waar ze welkom waren. Uit die tijd is een uitspraak bewaard gebleven van de sultan van het Ottomaanse Rijk. Hij vond namelijk de koning van Spanje een grote dwaas, omdat hij al zijn begaafde burgers het land had uitgezet. Want nu leverden zij een grote bijdrage aan de welvaart en het welzijn van het Ottomaanse Rijk.

Spanje

We weten niet wanneer de eerste Joden zich in Spanje hebben gevestigd. Mogelijk zijn al voor het begin van de jaartelling Joden in het kielzog van de Romeinen naar Spanje getrokken. De apostel Paulus was van plan om een zendingsreis naar Spanje te maken (Rom. 15:24,28). Daaruit zou je kunnen opmaken dat daar in de eerste eeuw al Joden woonden. Pas vanaf 300 n.Chr. horen we over Joden in Spanje. Het moet toen al een behoorlijk grote groep zijn geweest. Dat blijkt uit de verslagen van de synode van Elvira (300-303), vlak bij Granada. Dit is de eerste synode waarop de kerk anti-Joodse maatregelen heeft genomen. Het was vanaf dat moment verboden voor christelijke vrouwen om met Joodse mannen te trouwen. Priesters en leken mochten ook niet meer met Joden samen eten.

In 711 n.Chr. veroverden de moslims het zuiden van Spanje. Voor de Joden betekende dit een verbetering van hun situatie. In de elfde eeuw maakten de Joden in het Arabische zuiden een bloeiperiode door. Ze werden niet beperkt in de uitoefening van hun beroep, in tegenstelling tot de rest van Europa. In Spanje vond een opmerkelijke synthese plaats tussen de Joodse en islamitische cultuur. Spanje bracht veel Joodse geleerden en hoogwaardigheidsbekleders voort. De meest bekende van hen waren: de arts en filosoof Maimonides (1135-1204), die vooral bekend is geworden door zijn commentaar op de Babylonische Talmoed en als eerste een geloofsbelijdenis heeft opgesteld, en Chasdai ibn Sjapiroet (915-970), die eveneens arts was en minister aan het hof van de kalief te Cordoba. Bekende rabbijnen in die tijd waren verder Abraham Ibn Ezra (1092-1167) en Mozes ben Nachman (Nachmanides of Ramban), die beiden Bijbelcommentaren en filosofische geschriften hebben geschreven.

Maar het was ook de tijd waarin moslims in het zuiden en christenen in het noorden oorlog met elkaar voerden over de heerschappij van Spanje. De Joden bevonden zich als het ware tussen aambeeld en hamer. Beide partijen maakten waar nodig gebruik van hen, maar zagen hen ook als handlangers van de tegenpartij.

Toen de christelijke vorsten in het noorden hun macht over het Spaanse schiereiland uitbreidden en gebieden op de moslims veroverden, keerden zij zich steeds meer tegen de Joden. In 1391 vond een grote pogrom plaats in Sevilla. Hier werd de gehele Joodse gemeenschap (voor zover ze niet de martelaarsdood stierven of de stad wisten te ontvluchten) gedwongen zich te laten dopen en gingen zo tot het christendom over. De vervolgingen breidden zich uit over heel christelijk Spanje, zodat er in 1400 al tweehonderdduizend gedoopte Joden waren. Zij werden ‘Marranos’ (zwijnen) genoemd, omdat algemeen werd aangenomen dat ze in het geheim aan de Joodse godsdienst bleven vasthouden. Later werden zij ‘Conversos’ (bekeerlingen) genoemd. In 1480 werd de Inquisitie ingesteld om zich vooral bezig te houden met deze bekeerde Joden. In 1481 werden voor het eerst zeven mensen verbrand die veroordeeld waren voor het houden van Joodse gebruiken.

De verdrijving

In 1492, het jaar waarin Columbus Amerika ontdekte, werd Granada, het laatste steunpunt van de moslims, veroverd, en werden de Joden uit Spanje verdreven. Naar schatting sloegen honderdduizend Joden op de vlucht, terwijl driehonderdduizend Conversos achterbleven. Deze exodus ging drie richtingen uit.

Velen vestigden zich in het Ottomaanse rijk, waar ze gastvrij werden ontvangen. Er ontstonden grote en bloeiende Sefardische gemeenschappen in bijvoorbeeld Istanbul, Izmir, Sarajevo, Rhodos en Thessaloniki. In deze laatste stad vormden de Joden tot aan het begin van de twintigste eeuw de meerderheid van de bevolking. Om die reden was de haven op sabbat gesloten. In de zestiende eeuw was het zelfs de stad met de meeste Joodse inwoners ter wereld.

Een ander deel van de Joden ging naar het naburige Portugal. Maar vanaf 1531, nadat ook de Joden Portugal werden uitgezet, trok men verder naar West-Europa, naar steden als Antwerpen, Middelburg, Amsterdam, Hamburg en Londen. In Amsterdam werd de Portugese gemeente gesticht door degenen onder hen die terugkeerden naar het jodendom.

De derde stroom ging naar Amerika. Dat juist in 1492 Columbus Amerika ontdekte, is niet toevallig. Volgens een theorie zou Columbus zelf van Joodse komaf zijn en was het zijn doel een snellere vaarroute naar India te vinden, zodat Joden gemakkelijker daar naartoe zouden kunnen trekken. Of dit juist is, weten we niet. Wat we wel weten, is dat de eerste Joodse gemeenschappen in Amerika Sefardisch waren. De Joodse gemeente van New York (toen nog Nieuw Amsterdam) werd gesticht door Sefardische Joden uit Brazilië die op de vlucht waren voor de Inquisitie. De oudste synagoge op het Amerikaanse continent, die nog steeds in gebruik is, is die van de Sefardische gemeente van Curaçao.

Invloed

Deze Spaanse en Portugese Joden hebben een invloed uitgeoefend die ver boven hun aantal uitgaat. Ze stichtten Joodse gemeenten op plekken, waar daarvoor geen Joden woonden, zoals in Noord- en Zuid-Amerika. Ook vluchtten velen uit angst voor de Inquisitie naar Amerika. Sommigen van hen werden daar weer Joods, maar de meesten gingen op in de plaatselijke bevolking. In landen in West-Europa die in de vijftiende eeuw voor Joden verboden waren, zoals Nederland en Engeland, kregen zij toestemming om zich vrij te vestigen. Zij waren vaak rijk, intellectueel zeer ontwikkeld, spraken diverse talen en hadden contacten over de gehele wereld. Ze waren diplomaat (zoals Samuel Pallache), arts (zoals de arts van prins Maurits, Dr. Jozef Bueno), geldschieter (zoals Antonio Lopes Suasso, die daarom door prins Willem III in de adelstand werd verheven) of rabbijn (zoals de buurman van Rembrandt, Menasseh ben Israel, die zich bij Cromwell beijverde zodat Joden toestemming zouden krijgen om zich in Engeland te vestigen). Joodse kooplieden zetten plantages op in Suriname (Jodensavanne) en op de Caraïbische eilanden, en dreven handel via de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Ook in de Verenigde Staten waren zij ondanks hun kleine aantal invloedrijk, doordat zij ijverden voor burgerrechten en actief waren in de handel, industrie en cultuur.

Vandaag de dag

Vanaf de achttiende eeuw vormden de Sefardische Joden in West-Europa en op het Amerikaanse continent een minderheid binnen de Joodse gemeenschap. Maar ook al vervielen sommigen tot armoede, ze bleven zich wel superieur voelen aan de andere Joden. Dat zie je in Amsterdam. Portugese Joden waren in hun beleving van adel, ook omdat sommige families in de adelstand waren verheven. In het begin trouwden ze vooral onder elkaar en gingen niet gemakkelijk een huwelijk aan met Joden buiten hun eigen groep.

De keerzijde was wel dat ze de naam hadden minder orthodox te zijn dan de andere Joden. Spinoza en Uriel da Costa werden in de zeventiende eeuw uit de Portugees Joodse Gemeente gezet vanwege hun ketterse opvattingen. In de negentiende eeuw gingen Isaac da Costa en Abraham Capadose, vooraanstaande leden van de Portugese Gemeente, over tot het christelijk geloof.

Vandaag de dag vind je Sefardiem buiten Israël vooral in landen in Zuid- en Midden-Amerika, waar Spaans en Portugees wordt gesproken. Vaak dragen ze nog de Spaanse namen van hun voorouders. Omdat ook heel veel Conversos hiernaartoe zijn gevlucht, en hun afstammelingen zich bewust worden van hun Joodse afstamming, zie je dat sommigen van hen zich aansluiten bij een Sefardische gemeente.

Door de Holocaust en de emigratie naar Israël worden de Sefardische gemeenten in West- en Zuid-Europa en in Turkije steeds kleiner. Wel blijven ze nog steeds vasthouden aan hun eigen Joodse rituelen en gebruiken, die verschillen van de andere Joden. De Sefardiem hebben een eigen uitspraak van het Hebreeuws, de indeling van hun synagoge is anders, en ook verschilt de inhoud van hun gebedenboeken. Zelfs aan begraafplaatsen kun je zien of ze Sefardisch zijn of niet. Op de Portugese begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel zie je vooral liggende grafstenen en niet zoals op veel andere Joodse begraafplaatsen staande.