3.19.56 Inventaris van het archief van de Heren van Voorne, Burggraven van Zeeland, 1272-1371 (original) (raw)

Archief

Titel

3.19.56

Inventaris van het archief van de Heren van Voorne, Burggraven van Zeeland, 1272-1371

Versie

15-12-2020

Nationaal Archief, Den Haag

1972 cc0

Beschrijving van het archief

Naam archiefblok

Heren van Voorne, Burggraven van Zeeland

Heren van Voorne

Periodisering

oudste stuk - jongste stuk: 1272-1371

Omvang

30 inventarisnummer(s) 0,30 meter

Taal van het archiefmateriaal

Het merendeel der stukken is in het.

Nederlands

Soort archiefmateriaal

Normale geschreven en gedrukte teksten. Dit zijn middeleeuwse stukken geschreven in het Oudhollandse gotische cursief.

Archiefdienst

Nationaal Archief

Archiefvormers

Heren van Voorne

Samenvatting van de inhoud van het archief

Het archief bevat stukken betreffende de rechten en bevoegdheden van de heren van Voorne, met onder meer akten van belening, en stukken betreffende het bestuur van de heerlijkheid en het beheer van de bijbehorende goederen, waaronder akten betreffende leenzaken, een aan Den Briel uitgegeven keur en akten betreffende handel, scheepvaart en kerkelijke zaken. Daarnaast bevat het enige akten betreffende de heren van Heenvliet en de heer van Arkel en het register "Voorne A.B.", een register dat voornamelijk akten bevat die van de heren van Voorne zijn uitgegaan.

Archiefvorming

Geschiedenis van de archiefvormer
De heerlijkheid Voorne en het burggraafschap van Zeeland

In de Middeleeuwen is de heerlijkheid Voorne gelegen op de grens van Holland en Zeeland. Zij beslaat meer dan het huidige eiland van deze naam. Zo wordt Westvoorne, het tegenwoordige eiland Goeree, tot de eigenlijke heerlijkheid gerekend. In de loop der tijd zijn echter ook gebieden over de Maas verworven. Deze worden tot Holland gerekend. Eenzelfde uitbreiding is in zuidelijke richting over het Flakkee waar te nemen. De gebieden, genaamd Roxenisse, Bommenede, Dirksland, Zwartee, Zomerland en Grijsoord, thans delen van Schouwen en Overflakkee, worden tot Zeeland gerekend.

Behalve dit geheel heeft de heer van Voorne ook elders door erfenis, verwerving, opdrachten of op andere wijze rechten of bezittingen verkregen. Zo treft men deze buiten het reeds genoemde gebied ook aan in (West-)Friesland, Utrecht, de Betuwe, Zuid-Holland, Vlaanderen, het Overkwartier van Gelre en in Kleef. Hoogst opmerkelijk is hier de verhouding tot Putten en het land achter Dordrecht, beiden door leenbanden verbonden aan de heren van Voorne. Het schijnt wel te gaan om een oud samenstel van rechten, dat tot ontwikkeling is gekomen in de nabijheid van de rivieren.

Voor het hollands leengoed, gehouden door de heren van Voorne, bestond een merkwaardig soort erfrecht, dat de heren nauw bond aan de fortuin van de graven van Holland. Zij hielden dat leen namelijk zoals deze graven (het) van het heilige roomse rijk hielden, dat wil dus zeggen met grafelijk erfrecht. ( Reg. nrs. 32 en 45 (met en zonder "het"). ) Tot het uitsterven van het Henegouwse huis in 1345 is Holland altijd als recht leen beschouwd. Met Voorne was dat dus ook het geval.

Een eerste vraag doet zich voor, die door vele gevolgd kan worden. Want wie zal in later tijden het voornse erfrecht nog kennen, wanneer alleen nog maar papieren getuigen aanwezig zijn, lastig te vinden en waarvan de tekst letterlijk voor meer dan één uitleg vatbaar is? Men zal begrijpen, dat het begrip van dit erfrecht - dat is de speciale verhouding van Voorne tot Holland - niet iedereen meer altijd even duidelijk voor ogen is blijven staan.

Dat is nog wel zo in het jaar 1337, wanneer het huis Voorne met Gerard van Voorne in mannelijke linie uitsterft. Dan beleent graaf Willem IV diens dochter Machteld en Dirk van Montjoie, haar man, als gunst met de heerlijkheid, die na haar dood aan de grafelijkheid zal terugvallen. ( F. van Mieris, Groot charterboek der graaven van Holland, Leiden 1753-1755, dl. II, pp. 596-7. ) Zij beloven van hun kant de graaf met 150 ridders en knapen buiten het graafschap Holland en Zeeland te zullen dienen. Schijnbaar sprak het zo voor zichzelf, dat dit grote getal van manschappen onder een eigen banier optrok, dat het niet eens in de akte vermeld staat. Natuurlijk wist ieder tijdgenoot, dat de heer van Voorne baanderheer was.

Als Machteld van Voorne in het jaar 1372 sterft, komt de heerlijkheid inderdaad weer aan de grafelijkheid. Zij is daarna enige malen als erfdeel gegeven aan verwanten van de graaf van Holland. Binnen de provincie Holland heeft de administratieve zelfstandigheid van Voorne geduurd tot het einde van het Ancien Régime.

Voorzover na te gaan is het burggraafschap van Zeeland van beginne af aan waargenomen door de heren van Voorne. De aanvang zal reeds in het begin van de twaalfde eeuw geplaatst moeten worden. ( Vgl. C. Dekker, Zuid-Beveland - Beveland-De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de Middeleeuwen, Assen 1971, pp. 398-400. ) Meer in het bijzonder dringt het jaartal 1127 zich op, wanneer het graafschap Vlaanderen door een grote krisis geteisterd wordt na de moord op Karel de Goede. ( E. Warlop, De vlaamse adel voor 1300, Handzame 1968, dl. 1, pp. 215 vlg. ) In vergelijking met de burggraafschappen van Vlaanderen komt dat van Zeeland echter vrij laat in de bronnen voor. Daar staat tegenover, dat de eersten al in het midden van de twaalfde eeuw over hun hoogtepunt heenraken. ( W. Blommaert, Les châtelains de Flandre (recueil de travaux, publiés par la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université de Gand, 46ierne fascicule), Gent 1915, pp. 232 vlg. ) Bij het burggraafschap van Zeeland worden de bakens pas in het jaar 1328 verzet. Dan koopt graaf Willem III de specifieke rechten en inkomsten van de heren van Voorne af. ( Inv. nr. 5; reg. nrs. 45-51. ) Wanneer de heren nadien de belangen van de grafelijkheid in Zeeland waarnemen, geschiedt het niet meer uit eigen recht maar nog slechts op last van de graaf. Het spreekt vanzelf, dat deze moeilijk iemand anders het burggraafschap kan opdragen dan de heren van Voorne, die na de transaktie van 1328 de titel mogen behouden.

Na de graaf is de burggraaf de hoogste macht in Zeeland. Wanneer deze recht spreekt in Zeeland zal hij dan ook de ereplaats aan de rechterzijde van de graaf innemen.

De vergoeding, aan het ambt verbonden, bestaat uit een kwart van die der graven van Holland aldaar. Omdat deze graven de bede in Zeeland bewesten Schelde moesten delen met de graven van Vlaanderen, ontvangt de burggraaf bewesten Schelde een achtste van de bede maar beoosten Schelde een vierde.

In het algemeen is het zijn taak om de graaf bij diens afwezigheid te vervangen. Meer in het bijzonder zijn de burggraaf een aantal taken op bestuurlijk gebied voorbehouden. ( Vgl. I.H. Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen. Groningen-Den Haag 1917, pp. 199, 235 enz. )

In de eerste plaats rijdt hij het grafelijk schot in. Formeel werd het schot gezien als een bedrag, dat de schotplichtige over de verstreken heffingsperiode verzuimd had te betalen en waarin hij nu veroordeeld wordt. Zij worden door de boden gemaand om naar Middelburg te komen, waar de burggraaf op de gezette tijd hun namen doet voorlezen van de steenrol. Wanneer voldoening volgt is de schotplichtige van zijn verplichting af. In geval van verzuim zal de burggraaf echter beslag leggen op het goed van de wanbetaler tot het bedrag van de schuld, vermeerderd met een boete.

Ten tweede dient hij met allen, die hij daartoe vermaant, degene, die balling gelegd is, te berijden. Ook om zijn landbezit gaat hij heen teneinde dat verbeurd te verklaren. Vervolgens wordt het huis van de balling "gewoest". Dat gebeurt ofwel door het in brand te steken of door het, na er omheen gereden te zijn met de brandende fakkel, tot op de grond af te breken. Het laatste vindt plaats bij huizen van steen.

In de derde plaats is de burggraaf bevoegd in zaken van verkaveling. ( R. Fruin, Hef archief der O.L.V. abdij te Middelburg, 's-Gravenhage 1901, reg. nrs. 151-2. ) Deze taak is hem opgedragen samen met drie leenmannen in overleg met de baljuw en de rentmeester. Inlichtingen over de preciese werkzaamheden van de burggraaf van dag tot dag zijn zeer schaars. Dat is niet te verwonderen omdat het vrijwel altijd zaken van tijdelijke aard betreft. Nu is er uit de periode van vóór 1328 voor Zeeland slechts de rekening van Frederik van Valenciennes over het jaar 1318 - 1319 overgeleverd. ( K. Heeringa, De rekeningen en andere stukken in 1607 uit de Hollandsche rekenkamer naar de Zeeuwsche overgebracht. Het Henegouwsch-Beiersche tijdvak, 1319-1432, 's-Gravenhage 1913. ) Het bezit is echter maar betrekkelijk gebleken want de rekening is in de laatste oorlog verbrand. Voordien was zij echter al uitgegeven. Een onderdeel van de uitgegeven rekening, een drietal gedrukte pagina's, vormt thans de rekening van de burggraaf. ( H.G. Hamaker, De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het henegouwsche huis (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, nieuwe reeks nr. 29), dl. I, Utrecht 1879, pp. 194-6. )

Voorts getuigen twee keuren van het jaar 1223, één voor Domburg en één voor Westkapelle, mede bezworen door de burggraaf, van zijn aktiviteiten. Bij andere gelegenheden zullen de keuren, al zijn die nu verloren, eveneens door hem bezworen zijn.

Het schijnt dus een schraal resultaat, geboekt bij dit zoeken naar burggrafelijke sporen, maar daar staat tegenover, dat er geen enkel incident gevonden werd. Toch was dat altijd de aanleiding om iets op schrift te stellen. Daarom geven de bronnen de indruk, dat de heren van Voorne het burggraafschap van Zeeland altijd op gepaste wijze hebben vervuld.

De heren en vrouwen van Voorne

Zo weinig de bronnen in getal zijn voor de bezigheden van de burggraaf zo spaarzaam zijn zij ook voor de aanvang van de heren van Voorne in de twaalfde eeuw. Een kroniek van hen bestaat niet zoals dat wel het geval is met de heren van Arkel of die van Brederode bijvoorbeeld. Men moet het dus doen met die paar vermeldingen in de oorkonden. Daar verschijnt de eerste van het geslacht in het jaar 1108. ( A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, dl. I, 's-Gravenhage 1970, nr. 95. ) Maar reeds deze ene vermelding geeft al onmiddellijk de kans op een paar misslagen. Des te storender omdat zij het beeld zeer ernstig zouden vertroebelen. In datzelfde jaar 1108 komt in een oorkonde ( S. Muller Fz. en A.C. Bouman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, dl. I, 's-Gravenhage 1920, nr. 280. ) , die nog wel is uitgegaan van dezelfde oorkonder, bisschop Burchard van Utrecht, een andere Hugo van Voorne voor! Het is echter duidelijk door de standsvermelding, dat deze Hugo behoort tot een gelijknamig geslacht, dat nog eeuwen nadien gevestigd zal zijn op de riddermatige hofstede Voorn ten westen van Utrecht aan de Oude Rijn gelegen. ( Vgl. W.A. Beelaerts van Blokland, Voorne ("De Nederlandsche Leeuw", jrg.47, 1929, kol. 60 en 61). ) Ook de oorkonde zelf heeft aanleiding tot verdenking gegeven want de datum 1108 is niet die van de vervaardiging van het stuk. ( Koch, OHZ., I, nr. 95. ) Gelukkig is er toch geen reden om de inhoud in twijfel te trekken. In deze oorkonde doet bisschop Burchard afstand van zijn gepretendeerd recht op de kerk van Aalburg ten gunste van de abt van het klooster Sint-Truiden in belgisch Limburg in handen van diens voogd, graaf Floris II van Holland. Bij deze gelegenheid verschijnt Hugo van Voorne in de getuigenlijst onmiddellijk na de graaf van Holland en Gerard van Wassenberg, van wie de latere graven van Gelre afstammen. Dan volgen nog meer aanzienlijken, stamvaders van later zeer aanzienlijke geslachten. Het blijkt dus wel, dat de heren van Voorne al in het begin van de twaalfde eeuw precies dezelfde stand hebben als later en bovendien, dat zij kennelijk iets te vertellen hadden in een uithoek van het latere graafschap Holland aan de tegenwoordige Afgedamde Maas. Nu zwijgen de bronnen schijnbaar over de heren van Voorne tot het jaar 1156. Dan treedt Floris van Voorne op, van wie voor dit geslacht uit de twaalfde eeuw de meeste gegevens overgeleverd zijn. De tussenliggende jaren zijn dankbaar door dwalende genealogen benut om de luister van de heren van Voorne extra kracht bij te zetten. ( Vgl. H. Obreen, Bijdragen tot de kennis der middeleeuwsche geslachten van Holland en Zeeland. De heren van Voorne ("De Nederlandsche Leeuw",jrg.46, 1928, kol. 289 vlg). )

In de eerste plaats liep de verwantschap met de graven van Holland in het oog, door wie de heren van Voorne "neef" genoemd worden. In de Middeleeuwen wordt met die graad van verwantschap echter ook een achterachterachterneef aangeduid, zodat men gewaarschuwd is om het niet te dichtbij te zoeken. De traditie heeft de afstamming laten lopen over zekere Pelgrim, zoon van graaf Dirk VI van Holland. Het geeft moeilijkheden om deze grafelijke telg een nageslacht toe te delen, wanneer men weet, dat hij reeds als twaalfjarige knaap begraven werd!

Ten tweede werd de aandacht getrokken door de omstandigheid, dat het wapen van Voorne overeenkomt met dat van de graven van Sayn, een geslacht uit Westfalen. Ter wille hiervan heeft voornoemde Pelgrim tegen alle verwachting in toch nog een dochter gekregen, die vervolgens met een lid van het geslacht van Sayn kon huwen. Het zal wel duidelijk zijn, dat deze familieverhouding geheel uit de lucht is gegrepen. Het doel was om nog wat meer graven aan de heren van Voorne te verbinden.

Floris van Voorne, vermeld van 1156 tot 1174, is de eerste der heren van Voorne, van wie de omtrekken wat duidelijker worden. Maar niet veel omdat ook hij zich, zij het op zeer eervolle plaats, in het gevolg van de graaf van Holland bevindt. Men treft hem buiten Holland en Zeeland ook al in Vlaanderen aan. Dat is alles. Zijn vrouw komt schijnbaar in de oorkonden niet voor, zijn minderjarige zoon Hugo na 1174 nog in twee ongedateerde oorkonden. Met hem sterft de eerste tak van het huis Voorne uit. Een broer van Floris, genaamd Dirk, wordt nu heer van Voorne. Er is niets van hem bekend, behalve dan, dat ook hij weer precies dezelfde plaats in het gevolg van de graven van Holland bekleedt als de andere heren van Voorne.

Met het naderen van de eeuwwisseling komt er wat deining in dit rimpelloze beeld. Dirks zoon, Hugo, komt als eerste en ook als laatste der heren van Voorne, in de annalen van Egmond voor. ( O. Oppermann, Fontes Egmundenses (Werken, uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie nr. 61), Utrecht 1933, p. 202. ) Graaf Dirk VII van Holland was op het einde van het jaar 1203 overleden. Wie zal hem opvolgen? Volgens de weduwe, Aleid van Kleef, moest het Ada, haar dochter, zijn. Om zich sterker te weten verbond zij Ada terstond aan Lodewijk, graaf van Loon, hoewel de dode nog niet begraven was. Dat wekte natuurlijk de rechtvaardige toorn op van de andere kandidaat, Willem, broer van de gestorvene. Hij spoedde zich uit Friesland om zijn rechten te komen opeisen. De Loonse oorlog was uitgebroken.

Hugo van Voorne koos de partij van Ada. Zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet is, valt voor hem van die zijde voordeel te verwachten. Wanneer het graafschap Holland in vrouwelijke lijn erfelijk zou blijken, zal immers ook de heerlijkheid Voorne aan een vrouw kunnen komen! Overigens is van een dochter van Hugo uit de oorkonden niets bekend.

Helaas mocht Hugo, men weet het, niet slagen. Hij kwam een heel stuk in Zeeland, dat hij aan Lodewijk van Loon bracht, maar op een gegeven moment keerden de Zeeuwen zich tegen hem, verjoegen hem en maakten zijn huis te Poortvliet met de grond gelijk. Zijn inzet is voor niets geweest. Er is niets veranderd. Er kon nog steeds geen vrouw in Holland opvolgen. Hugo herneemt zijn gewone plaats, dat wil zeggen als één der voornaamsten in het gevolg van de nieuwe graaf Willem I. Hugo is zonder een zoon na te laten gestorven. Ondertussen zal na de Loonse oorlog de bouw van de burcht te Oostvoorne begonnen zijn. ( J. Kalf, De ontgraving van den burcht te Oostvoorne (Oudheidkundig Jaarboek, jrg. 4, Leiden 1935, p. 37 vlg). ) Het is een broer, die hem opvolgt, genaamd Dirk. Hij vervult alweer dezelfde rol als zijn voorgangers, dezelfde als degenen, die op hem volgen. Weer tekenen de figuren zich scherper af. Zo zijn van nu af de namen van de echtgenotes der heren van Voorne bekend. Deze zijn ook allen van zeer voorname stam. Het begint met Alverade van Kuik uit het huis Kuik, dat wellicht nog van de tiende-eeuwse Ansfrieds, graven in Teisterbant, afstamde. Vervolgens treedt Katharina van Cysoing, dochter van Jan III van Cysoing, de familie binnen. Deze Jan behoorde tot de zogenaamde pairs van Vlaanderen. Daarna komt Katharina van Durbuy uit het huis Luxemburg. Uit dit huis stamt Hendrik van Luxemburg, die in 1308 tot koning van het heilige roomse rijk uitgeroepen zal worden. Gerard van Voorne huwt in de veertiende eeuw in tweede echt met Elisabeth van Kleef, dochter van graaf Dirk IX van Kleef. Tevoren was zijn dochter Machteld al getrouwd met Dirk Loef III van Kleef, hij stammend uit een zijtak van de graven van Kleef. Een andere dochter van Gerard, Katharina van Vornenburg, trouwt in het huis Heinsberg, later met een Valkenburg. Zij is een merkwaardig geval in de stamboom van het geslacht Voorne. Men kan haar ook houden voor een dochter van Hendrik van Voorne, deze een broer van Gerard. ( Zo: L.J. van der Klooster, boekbespreking in "De Nederlandsche Leeuw", jrg. 79, 1962, kol. 21 vlg. )

Ook Machteld, weduwe geworden, verbindt zich met Valkenburg, en wel met het hoofd van dat geslacht Dirk IV, een beroemd legeraanvoerder en ook onderhandelaar in zijn tijd. Om de familierelaties nog wat ingewikkelder te maken werd ook Johanna, dochter van Albert, vooroverleden zoon van Gerard van Voorne, aan een Valkenburg verbonden.

Tenslotte is de verbinding met het geslacht van Borsele van belang. Wolfert van Borsele huwde Katharina van Durbuy, weduwe van Albert van Voorne, en tegelijkertijd werd Gerard, zoon van Katharina, gehuwd met Heilwig van Borsele, dochter van Wolfert. ( W.G. Brill, Rijmkroniek van Melis Stoke (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, Nieuwe serie nr. 40 en 42), Utrecht 1885, boek V, vs. 1196-1201. ) Zonder twijfel vertegenwoordigt het geslacht Borsele de hoogste adel in Zeeland. Maar mocht iemand toch twijfels krijgen, hoe zouden zij die adel kunnen bewijzen? Onbetwiste adel bestaat pas als vier generaties op adellijke wijze hebben geleefd. Met Heilwig van Borsele is dat bereikt en is het geslacht Borsele ook officieel in de hoge adel opgenomen. Dit geslacht zal nog verder stijgen tot het in het midden van de vijftiende eeuw zijn meest beroemde telg krijgt met Frank van Borsele, laatste echtgenoot van Jacoba van Beieren, hijzelf heer van Voorne. Zo lijkt het wel of de tijd bij de heren van Voorne stil heeft gestaan. Bij het opmaken van de balans van hun werken blijkt echter, dat er wel degelijk iets tot stand is gekomen. Te noemen zijn onder de kerken, waarvan de heren van Voorne de begeving hadden: Oostvoorne, Ouddorp, Rugge, Rockanje, Zwartewaal, Acquoy en de Katherijnekerk te den Briel. Twee steden hebben onder hen het licht gezien: den Briel en Goedereede. Op litterair gebied mag hier genoemd worden Jacob van Maerlants Merlijn, aan Albrecht heer van Voorne opgedragen. ( Ed. J. van Vloten, Leiden 1882, proloog regel 15 en 16. ) Ekonomisch heerst er rust zoals mag blijken uit het getal van de geldontwaarding. Voor de zeventig jaar in de veertiende eeuw was deze slechts 33%, terwijl toch genoeg lasten op de heerlijkheid drukten. Niet te vergeten is ook de vorm, die het land heeft aangenomen in dat tijdvak van de twaalfde tot de veertiende eeuw.

Voor een goed overzicht van degenen, die achtereenvolgens heer van Voorne waren, is de onderstaande lijst opgesteld. Bovendien is ook een geslachtslijst van het huis Voorne toegevoegd, waarvoor dankbaar gebruik is gemaakt van nuttige opmerkingen en aanvullingen van de heer C. Hoek te Rotterdam en de heer J.A. Coldewey te Deventer. Hier is Hugo van Voorne, vermeld in 1108, niet opgenomen. Het spreekt vanzelf, dat het bewijzen van allerlei verwantschappen vaak een lastig probleem vormt, te tijdrovend om hier in te lassen. Wij hopen er te gelegener tijd op terug te kunnen komen.

De heren en vrouwen van Voorne zijn:

Hugo vermeld 1108
Floris 1156-1174
Dirk ca. 1175-1189
Hugo 1189-1213
Dirk 1216-1228
Hendrik 1229-1259
Albert 1261-1287
Katharina van Durbuy, voogdes 1289-1300
Gerard 1289-1337
Machteld, gehuwd met 1337-1372
Dirk heer van Montjoie en Valkenburg 1337-1346
Genealogie van de heren van Voorne

Embedded Image

De heren van Heenvliet

Voor het ontstaan van de heerlijkheid Heenvliet is in het jaar 1228 de grondslag gelegd ( Reg. nr. 4; Inv. nr. (1). ) . Dirk van Voorne, toenmalig heer, bedacht zijn tweede zoon Hugo aldus met een apanage als schadeloosstelling voor diens rechten in de heerlijkheid Voorne. Aanvankelijk blijft het goed evenwel in het gemeenschappelijk bezit van de familie, tot de afsplitsing in 1253 definitief wordt. ( Reg. nr. 4; Inv. nr. (1). ) Wegens de aanwezigheid van een akte ( Reg. nr. 12. ) , die wij zouden verwachten aan te treffen in het archief van de heren van Heenvliet ( Reg. nr. 210. ) , is aannemelijk, dat ook de andere stukken, die deze heren toebehoord hebben, bij de heren van Voorne in bewaring zijn gegeven. ( Inv. nrs. 25, 26 (en misschien 27). ) Oorspronkelijke stukken in het huidige archief van de heren van Heenvliet komen pas voor in de loop van de vijftiende eeuw. ( G. 't Hart, Historische beschrijving der vrije en hoge heerlijkheid van Heenvliet met inventaris en regestenlijst van het huisarchief der vrijheren van Heenvliet, den Helder, 1949, reg. nr. 7 A° 1419. ) De mogelijkheid, dat inv. nrs. 25 en 26 onmiddellijk aan de grafelijkheid gekomen zouden zijn, wordt uitgesloten door de omstandigheid, dat zij niet in de inventaris van Henegouwen, A° 1378 ( LRK nr. 434. ) aangetroffen worden maar wel in de inv. van Henegouwen A° 1409. ( LRK nr. 423 resp. f° 134 nr. 81, f° 130 nr. 38. ) Let ook op de identieke beschadigingen van inv. nrs. 8 en 26.

De heren van Heenvliet zijn:

Hugo vermeld 1228-1271
Dirk 1277-1288
Hugo 1277-1291
Jan 1307-1344
Hugo 1343-1364
Hugo 1364-1409

Voor het samenstellen van de genealogie der heren van Heenvliet is gebruik gemaakt van de nieuwste vondsten op dit terrein. ( G. Ros-de Korte, De geschiedenis van het geslacht van Heenvliet ("De Nederlandsche Leeuw", jrg. 89, 1972, kol. 258 vlg.). ) Naar aanleiding van het materiaal van deze inventaris hebben wij nog enige aanvullingen bijgevoegd, waarop wij echter in dit verband niet nader kunnen ingaan.

Genealogie van de heren van Heenvliet

Embedded Image

Geschiedenis van het archiefbeheer
Het archief in zijn geheel

Nadat de heerlijkheid Voorne in het jaar 1372 aan de grafelijkheid van Holland teruggevallen was, is het archief van die tijd af in den Haag bewaard en gebruikt. In 1394 wordt de heerlijkheid echter toegezegd aan Jan van Beieren, verkozen bisschop van Luik, de tweede zoon van Albert van Beieren, graaf van Holland, voor zijn familiedeel. ( Van Mieris, Charterboek, III, p. 606. ) . Na de dood van hertog Albert in december 1404 wordt hij door graaf Willem IV daadwerkelijk in het bezit van zijn deel gesteld ( Van Mieris, IV, p. 1. ) Bij die gelegenheid moeten hem de retro-akta overgedragen zijn, waar hij nu recht op verkregen had. Het register Voorne O.Q., LRK nr. 431, bevat een beschrijving van deze stukken. In dit register vindt men op de keerzijde van de ongefolieerde titelpagina de verklaring, dat de volgende stukken, afkomstig uit de archiefkist van de vrouwe van Voorne, overgeleverd zijn aan Jan van Beieren, thans heer van Voorne. Behalve een bevestiging van het voorgaande krijgen wij aldus de wetenschap, dat het archief in een kist geborgen was. Het ligt voor de hand te vermoeden, dat deze kist het wapen van Voorne gedragen zal hebben. Wellicht is het dezelfde kist, vermeld in de inventaris van Cornelis Suys folio 282 ( Concordantie I. ) , waarin het restant van het archief van Voorne geborgen was.

Het genoemde register O.Q. stelt ons door enige mededelingen in staat de kist als het ware te openen teneinde daar een blik in te werpen. Folio 5 vermeldt ons: "een coffer mit veel walsche brieven van houte mit ijser beslagen ende twe duutsche brieve". Een verbindingslijntje in de marge verzekert ons, dat de inhoud van dit kistje verband houdt met Inv. nr. (83).

Hetzelfde register folio 1 verso vermeldt betreffende de huwelijksgave van Machteld van Voorne door Dirk van Montjoie "........ende is den sevenden brief". Tellen wij echter van de eerste notitie af dan komt onze vermelding op de twaalfde plaats. Telt men voort dan ziet men niet meer dan vijf stukken over dezelfde zaak. Rekenen wij echter de twee gelijksoortige stukken voordien daarbij dan hebben wij inderdaad juist de zeven bijeen. Aldus krijgt men een voorbeeld van een dossier. Dergelijke bundels worden thans nog aangetroffen in het archief van de Nassause Domeinraad, geordend volgens de oude methode (inventaris in handschrift).

Wij mogen dus aannemen, dat de dossiers, in het voormalige archief aanwezig, geborgen waren in kistjes, die op hun beurt verzameld waren in een grote kist.

Van het boven beschreven archief en zijn ordening is thans slechts een kleinigheid over. Welgeteld 28 stukken en 1 register. Hierbij is niet geteld de omslag van een voor het overige verloren rekening van Jan Arnoutsz.van Abbenbroek. ( Inv.nr. (193): "Dits lan Arns soen rekeninghe die hi minen vrouwen van Voirne dede van den jare van LXII". ) Deze is tot de verloren stukken gerekend.

Van de bewaard gebleven stukken is een aantal niet aan Jan van Beieren meegegeven.

Zij zijn bewaard gebleven in de grafelijke kanselarij. Blijkbaar rekende men deze in 1372 tot de lopende zaken. ( Concordantie II. ) Enige stukken uit het bezit van Jan van Beieren zijn teruggekeerd. ( Concordantie II. ) Deze zijn tezamen met de andere losse stukken in het archief van de grafelijkheid blijven berusten. Aldus zijn zij ook geborgen geweest in de Goudse toren. ( J. Smit, Een bijdrage tot de geschiedenis van het Hollandsche archiefdepot te Gouda (Nederlandsch Archievenblad, jrg. 33, 1925-1926, pp. 141 vlgg). ) Mede hierdoor zijn vrijwel alle stukken in slechte tot zeer slechte staat. De staat is gedeeltelijk ook te wijten aan de wijzen, waarop de kanselarij van Holland stukken ongeldig placht te maken. Enige stukken zijn geraseerd ( Inv. nrs. 6 en 9. ) , andere gekasseerd (het zegel beschadigd of verwijderd), sommige gecancelleerd (gescheurd) of op een andere manier gekwetst. In twee gevallen is een gedeelte van de datering weggescheurd. ( Inv. nrs. 8 en 26, vgl. reg. nr. 534. ) De lotgevallen van het archief zijn hiermee nog niet ten einde. In het begin van de negentiende eeuw zijn enige stukken meegegeven aan W.H.J. van Westreenen van Tiellandt, adjunct-archivaris des Rijks. ( Concordantie I. ) Bij zijn dood in 1848 vermaakte hij zijn gehele verzameling aan het museum Meermanno-Westreenianum. In 1953 zijn de charters Voorne met andere uit de verzameling oorkonden aldaar teruggekomen, zodat wij in staat zijn deze in de inventaris op te nemen. Hetzelfde is van toepassing op twee stukken, die in 1817 uit Henegouwen zijn teruggekeerd. ( Concordantie I. )

De inventaris van verloren stukken

Deze stukken zijn niet in deze inventaris opgenomen. Zie voor een beschrijving van de stukken de papieren versie van de inventaris op de studiezaal, pp. 97 e.v.

Teneinde de gebruiker een voorstelling te bieden van het archief, zoals dit voorheen te eniger tijd door de heren van Voorne is gevormd, hebben wij gemeend er goed aan te doen een poging te wagen om een dusdanig archief te reconstrueren. Het criterium voor de opname van een stuk moet overeenkomstig een normale inventaris daarin gelegen zijn of het stuk bestemd was om in het archief te blijven berusten.

Het materiaal voor deze inventaris wordt in de eerste plaats geleverd door het register Voorne O.Q., LRK. nr. 431. Omdat op de keerzijde van het titelblad ondubbelzinnig gemeld wordt, dat alle stukken aan de vrouwe van Voorne behoord hebben, zijn alle thans verloren stukken daaruit opgenomen.

Voorts kon met toepassing van het bovengenoemde herkomstbeginsel gebruik gemaakt worden van de volgende verouderde inventarissen:

  1. LRK. nr. 418: Inventaris van meester Pieter van Renesse van Beoostenzweene, overgeleverd 1441, onder het hoofd "Voorne".
  2. LRK. nr. 433, z.j., rubrieken Blois - Voorne.
  3. Oude inventaris nr. 2: Inventaris van Jan van Oudheusden,overgeleverd 1511.
  4. Inventaris van Cornelis Suys, begonnen 1552, diverse rubrieken.

Behalve stukken, vermeld in bovengenoemde inventarissen, zijn ook als verloren aangemerkt de stukken, die afgeschreven zijn in het register Voorne B, LRK. nr. 91, maar niet in Voorne A.B. gevonden worden. Men mag aannemen, dat deze in Voorne A.B. op ingeschoven stukken hebben gestaan, die naderhand verloren zijn gegaan. Er is hier voorzichtigheid geboden. Daarom hebben wij een notitie uit LRK. nr. 91 uitgezonderd omdat deze door de afschrijver kennelijk uit een andere bron is geput, te weten zijn geheugen. De notitie staat folio 51 en betreft de verbeurte van het visserleen. ( J.H.W. Unger, Regestenlijst voor Rotterdam en Schieland tot in 1425, Rotterdam 1907, reg. nr. 736. ) Folio 51 verso leest men in de marge: "et habet litteras de domino Johanne Bavaria". Omdat de Vissers in 1373 en later in de rekeningen voorkomen en ook de vorm van dit verslag uit de toon valt, is deze notitie niet opgenomen. Bovendien is er van afgezien stukken tot deze inventaris terug te brengen, die daar kennelijk geruime tijd voor 1372 weer uit verdwenen waren, hoewel zij enige tijd van het archief deel moeten hebben uitgemaakt. Het betreft twee aantekeningen uit HSS. van de 3de afdeling nr. 384a, een oude inventaris, in het jaar 1574 opgemaakt door Cornelis Oom.

  1. Akte van kwijtschelding door graaf Reinout van Gelre van de rekening van Katharina van Durbuy, zijn nicht, Gerard van Voorne en Hendrik, diens broer, 1311. HSS. nr. 384° f° 35V.
  2. Een expeditie van een akte, gedrukt: Van Mieris, II, p. 51, 1305. id. f° 6V nr. 27. Deze twee akten zijn blijkbaar aan de graaf van Holland gekomen bij diens nadere uitspraak in 1330 ( Reg. nr. 54. ) .

In hoofdstuk 4 zagen wij, dat het register Voorne O.Q. belangrijke aanwijzingen geeft over de toestand, waarin het archief zich vroeger bevond. Omdat het bovendien een opgave van het leeuwendeel der verloren stukken bevat, lijkt het gewenst nader in te gaan op de wijze, waarop het materiaal aldaar wordt gepresenteerd. Dit is te meer geboden, daar wij in dit register niet beschikken over afschriften maar slechts over notities.

Het deel zal tot stand gekomen zijn omstreeks het jaar 1405. ( Zie "Geschiedenis van het archiefbeheer". ) Het bestaat uit 50 bladen papier met watermerk, waarvan 40 genummerd zijn. Hiervan zijn beschreven folio 1-11V, 21-35 en 37-40. Men vindt er 288 notities in totaal. Hiervan zijn echter slechts drie voorzien van een volledige datering, drie en twintig geven het jaartal op en 262 dragen geen enkele datering, zo de originele stukken deze al gehad mochten hebben. Bij dit laatste getal zijn de data van de vidimering nog buiten beschouwing gelaten. Alsof dit niet genoeg is, maakt ook de volgorde, waarin de stukken aan ons oog voorbij gaan, een zeer ordeloze indruk. Hier en daar treft men echter twee of meer stukken, die kennelijk bijeen behoren, tezamen aan. Teneinde wat meer zekerheid te verkrijgen over het ontstaan van dit register, wenden wij ons via het schrift tot degenen, die daar een werkzaam aandeel in gehad hebben. Bij vergelijking blijkt de hand, die Van Riemsdijk benoemde als 6A. ( Van Riemsdijk, Tresorie, p. 686 ) , de folio's 1-11V en 21-35 voor zijn rekening te hebben genomen. De folio's 37-40 zijn beschreven door Dirk Snoye, Van Riemsdijk's hand AS1) Deze was klerk van meester Pieter van der Zande, meester der charters en der registers van de grafelijkheid van 1401 tot 1419. Tezamen treffen wij deze handen aan in LRK. nr. 422 f° 60, waar zij een lijst van leenmannen opstellen. Bovendien hebben zij twee rekeningen van heer Jan van Scherpenisse, rentmeester van Voorne over de jaren 1384 en 1385 ( Rekeningen grafelijke rekenkamer nrs. 1362 en 1363. ) geschreven, Snoye die van 1385. Met de wetenschap, dat zij beiden in de registratie van Voorne aktief zijn geweest in een tijd, dat het archief nog intakt was, is de geloofwaardigheid der beide inventarisatoren reeds aan merkelijk gestegen. Maar ook in hun beschrijvingen laten zij ons, waar het de nauwkeurigheid betreft, niet in de steek. Daarbij geeft 6 A tekstgedeelten, die hij plotseling afbreekt. Gaandeweg wordt hij trouwens steeds beknopter. Snoye heeft meer weg van een tegenwoordig inventarisator met korte, scherpe omschrijvingen. Hun beider kunde is te testen aan volledige teksten, die hetzij in origineel hetzij in afschrift over zijn. Deze mogelijkheid, die ons in staat stelt de klerken te controleren, geeft hun een gunstig rapport. Men mag dus aannemen, dat zij hun taak nauwgezet hebben volbracht. Maar er is meer. Het deel is op de keerzijde van het titelblad gewaarmerkt door niemand minder dan meester Pieter van Renesse van Beoostenzweene, magister artium et decretorum doctor, meester der charters en registers van de grafelijkheid van 1433 tot 1441. ( E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop, Pieter van Beoostenzweene's Remissorium Philippi ("De Nederlandsche Leeuw", jrg. 39, 1921, kol. 189 vlgg). ) Voor zijn autograaf zie men LRK. nr. 410 f° 114v, f° 68 en f° 66v. Op deze laatste folio's heeft hij een inventaris van de grafelijke registers,die opgesteld is door Dirk Snoye,dezelfde,die wij boven reeds ontmoet hebben, nagezien. ( Vgl. Van Riemsdijk, Tresorie, p. 701. ) Wegens de overeenkomst in werkwijze hier met folio 37-40 in het register Voorne O.Q. is dit wel zeker. Het register O.Q. heeft meester Pieter eveneens nagezien, getuige enige kanttekeningen als "notetur". Hij mag zeker tot deze taak bekwaam worden geacht niet alleen wegens zijn funktie uiteraard maar ook omdat hij minstens één rekening van Voorne afhoorde. ( Rekening grafelijke rekenkamer nr. 1384 (rekening van Willem van Naaldwijk a° 1433, afgehoord 1435). ) Men treft zijn autograaf aldaar aan op de omslag en folio 1. Opmerkelijk is, dat hij in 1442 deken van Oostvoorne wordt3).

Intussen heeft ook Pieter van Gapinge, klerk van het register onder Jan van Beieren, het register O.Q. doorgezien blijkens een aantekening in LRK. 410f° 6v. Dat zal dan omstreeks 1421 geweest zijn.

Tot de taak van de klerken heeft blijkbaar niet behoord het archief, dat zij te beschrijven hadden, op gepaste wijze te ordenen. Dit was daarom onze opdracht. Wij moeten er echter onmiddellijk pp wijzen, dat nog niet alles opgelost kon worden. Omdat de oplossingen, die wij wel hebben menen te vinden, bij volledige opvoering van het bewijsmateriaal de inventaris zouden overladen is volstaan met het geven van een vingerwijzing hier en daar.

Van opneming in de inventaris van verloren stukken zijn om praktische redenen de stukken, die wij reeds in afschrift bezitten, uitgesloten. ( Concordantie III. ) Bovendien zijn ter vermijding van onnodige herhalingen in de beschrijving vidimussen uitsluitend als zodanig opgenomen met verwijzing naar de gevidimeerde akte, indien deze voorhanden is. Het spreekt vanzelf, dat zulke vidimussen gezet zijn op de plaats, die zij op grond van de bestemming in het archief moesten innemen. ( Vgl. bv. Van Mieris, II, p. 135, vidimus ao 1337 )

De inventaris, die op deze wijze tot stand is gekomen, biedt een geheel andere aanblik dan de echte inventaris. In vergelijking met de beschrijvingen in de oude inventarissen biedt zij het voordeel van overzichtelijkheid. Daarentegen vermelden deze weer menige bijzonderheid,die in het kader van een moderne inventaris niet past. Wij hebben echter dankbaar gebruik gemaakt van de mogelijkheden, die deze nadere aanduidingen boden om de ongedateerde stukken van een datum te voorzien.

Bij de nummering zijn om verwarring met de echte inventaris te vermijden, de nummers tussen haakjes geplaatst. Tenslotte is van een plusteken (+) gebruik gemaakt om de lezer attent te maken op een uitgegaan stuk, dat zich bij normaal verloop hoogstens in de vorm van minuut of afschrift in het archief had kunnen bevinden.

De verwerving van het archief

Het archief is bij Koninklijk Besluit of ministeriële beschikking overgebracht.

Inhoud en structuur van het archief

Inhoud
Het register Voorne A.B., 1284-1367, Cas L.

Deze band bestaat uit 109 bladen perkament, waarvan 106 genummerd zijn van 1 tot 106 en 3 ongenummerd gebleven zijn. Geslagen om folio 65 en folio 66 bevindt zich een ingeschoven akte op perkament en na folio 6 verso en folio 68 verso beide malen een ingeschoven blad perkament, respektievelijk folio 7 en ongenummerd. Twaalf bladen zijn onbeschreven. Het trekt de aandacht, dat in de foliering een kleine onregelmatigheid geslopen is na folio 89. In plaats van XC is CX gezet. Bij C wordt de gewone orde weer hersteld.

De vier gedeelten, die in dit register te onderscheiden zijn, worden op hun beurt weer verdeeld in katernen:

Deel Katern
deel I: perkament 33 x 26 cm. a: f° 1 - 16
b: f° 17 - 19
c: f° 20 - 37
deel II: perkament 33 x 26 cm. d: f 38 - 44 met 1 ongefolieerd blad als omslag
deel III: perkament 36 x 26 e: f° 45 - 50, na 1371 ingeschoven
f: f° 51 - 60
g: f° 61 - 70
h: f° 71 - 80
i: f° 81 - 110 (lees: 90)
deel IV perkament 36 x 26 j: f° 111 (lees 91) - 106, waar tussen f° 116 - 119 (lees: 96 - 99) en 100 - 102 perkament 34 x 26.

Hiervan bevat deel I de gelijktijdige registratie van Gerard, heer van Voorne, deel II een afschrift van de registratie van Dirk van Montjoie en Machteld van Voorne, deel III de aanvankelijk overgeschreven, later gelijktijdige leenadministratie van Machteld, vrouwe van Voorne, tenslotte gevolgd door de eerst overgeschreven en later gelijktijdige administratie inzake bestuurlijke aangelegenheden van Machteld van Voorne.

Van het register Voorne A.B. bestaat in de Leen- en Registerkamer van Holland een afschrift, getiteld Voorne B. ( LRK. nr. 91. ) In dit deel is de volgorde van de rubrieken volkomen gewijzigd een aangepast aan de behoeften van de administratie toentertijd. Folio 1 - 106V bevat de delen III en IV, f° 106V - 17V is een afschrift van deel II. Deel I is geheel omgewerkt, zodat de gegevens over hetzelfde gebied onder hetzelfde hoofd zijn gebracht. Aldus komen in volgorde: Voorne, Zuid-Holland, Arkel met Utrecht enz., Schouwen, Walcheren, Duiveland, een financiële transaktie en Wolphaartsdijk. ( Th. van Riemsdijk, De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beyersche huis, 's-Gravenhage 1908, p. 659. ) Dit register bevat evenwel ook afschriften van thans verloren stukken, die vroeger waarschijnlijk in Voorne A.B. ingestoken waren. ( Zie hoofdstuk 7. ) Op de band van het register Voorne A.B. treft men enige aanduidingen aan. De jaartallen 1284 en 1367 zijn de data van het eerste en laatste stuk, volgens de methode van Cornelis Oem. ( LRK nr. 409, vooral f° 88. ) Het register was in het archief van de grafelijkheid geborgen in de schaprade of kas L, die zaken betreffende Voorne bevatte. De naam "Voorne A.B." kan op een aantal manieren verklaard worden. Simpel alfabetisch, als men denkt aan de registers Voorne B, Voorne C en Voorne D, die volgen. Voorts kan gedacht worden aan de twee formaten, die men in dit register duidelijk onderscheidt. Tenslotte kan men ook denken aan de naamgeving van de rechtverkrijgende bij het uitsterven van het huis Voorne, te weten hertog Albert van Beieren. Ook dit is een bekende manier in de Leenkamer om de registers een naam te geven.

Wij onderscheiden in het register Voorne A.B. in een zekere chronologische reeks de volgende handen, die tot 1371 de akten hebben ingeschreven of notities hebben gemaakt:

  1. f° 1 - 31 gelijktijdig 1328 - 1330; bv. twee gelijktijdige reeksen anno 1330 folio 4 en 23. Kenmerken aanhef: Gheraerd, here van Vorne, burchgrave van Zelant.
  2. f° 1 - 35V gelijktijdig 1328 - 1336; bv. anno 1328 folio 17V. Kenmerkende aanhef: Gherard, here van Vorne, borghrave van Zelant.
  3. f°5-30V gelijktijdig 1330 - 1331. Kenmerkende aanhef: Gheeraerd, here van Vorne, borchgrave van Zelant.
  4. f° 13, 15, 28, gedateerd 1328 - 1332. Kenmerkende aanhef: Gheraerd, here van Vorne, borgrave van Zeeland.
  5. f° 18, 26 gelijktijdig 1338.
  6. f° 7, 17 gelijktijdig 1345.
  7. f° 31, akte, gedateerd 1337.
  8. f° 42 twee notities z.j. waarschijnlijk 1356.
  9. f° 37 - 44 akten, gedateerd 1279 - 1354 in afschrift. f° 51 - 105 akten, gedateerd 1253 - 1357 in afschrift van 1356 tot 1357 vermeerderd:
  10. f° 52 - 103V en f° 6V gelijktijdige akten 1358 - 1359.
  11. f° 55V - 102V gelijktijdige akten 1359 - 1362.
  12. f° 51V - 65 gelijktijdige notities 1361 - 1362.
  13. f° 52V - 105V gelijktijdige akten 1363 - 1370.
  14. f° 76V een gelijktijdige akte 1366 en enige notities.

Vergezeld van een opschrift ( "Dese brieve siin gheregistriert sint mijn vrouwe van Voerne aflivich wortdat was anno LXXII". ) treft men folio 89V en 110r-v (lees: 90r-v)een zestal akten aan, ingeschreven door een hand, die ook aangetroffen wordt in de rekeningen van Gibe Jansz. van Craken anno 1375 - 1380. ( Rekeningen grafelijke rekenkamer nrs. 1359-1361. ) Een hand, die in het Zwarte ruige register 1517 - 1527 ( LRK nr. 124, vooral caput Noord-Holland f 74 vlgg. ) wordt waargenomen, maakt anno 1527 als laatste enige kopregesten boven een aantal akten, te beginnen folio 18. Behalve meerdere handen, die wij onbesproken laten, vermelden wij nog een viertal akten anno 1371 en 1417 ( Oorspronkelijk: A.P. van Schilfgaarde, Het archief der heeren en graven van Culemborg, 's-Gravenhage 1949, Inv. nr. 6100, reg. nrs. 237, 239, 238 en 638. ) , die folio 102v en 103 denkelijk geregistreerd zijn door de klerk van Pieter van Renesse van Beoostenzweene. ( Th. van Riemsdijk, Tresorie p. 365; vgl. LRK. nr. 410 (Gapinge) f 114 beiden; LRK nr. 114 (Philippus A) voor de klerk alleen. )

Omdat het onderzoek van Van Riemsdijk wat andere resultaten te zien heeft gegeven dan het onze, dienen wij nog nader op de zaak in te gaan. Hierbij kunnen wij gebruik maken van een aantal aanknopingspunten, die ons zowel door het register zelf als ook door losse stukken daarbuiten geboden worden. In de eerste plaats valt daarbij te denken aan de stukken in het archief der heren van Voorne zelf. Bij vergelijking blijken een aantal hiervan vervaardigd te zijn in wat wij de kanselarij zullen noemen. Dit zijn:

Buiten het archief van de heren van Voorne worden aangetroffen:

Na de voorgaande opvoering van het beschikbare materiaal kan vastgesteld worden, dat in ieder geval vanaf 1328 twee schrijvers aanwezig zijn om de akten van de heer van Voorne te registreren. Men kan vermoeden, dat hiermee de twee geestelijken van de hofkapel te Oostvoorne belast zijn. Dat inderdaad zoveel plaatsen aldaar ingesteld zijn, wordt in 1349 uit de doeken gedaan. ( Reg. nr. 75. ) Afgezien van de omstandigheid, dat de kapelaans hun heer en broodgever in administratieve zaken plegen bij te staan ( Th. van Riemsdijk, Tresorie p. 561; H.P. Coster, De kroniek van Johannes de Beka, haar bronnen en haar eerste redactie, Utrecht 1914, p. 27. ) , kan men menen, dat het kapittel te den Briel eveneens voor deze funktie in aanmerking komt. Dit is echter niet waarschijnlijk, omdat het leenhof met vermoedelijk de hele bestuursadministratie, daaraan verbonden,gevestigd was op de voorhof van de burcht te Oostvoorne. Bovendien treft men het schrift van de vidimussen, gegeven door het kapittel van den Briel ( Inv. nrs. 5 en 23. ) niet in het register aan. Een vidimus van St. Pancras ( Inv. nr. 14. ) is daarentegen geschreven door K, die een werkzaam aandeel in het register had. Deze zelfde K schreef een oorkonde, uitgegaan van de hofkapel. ( Archief Nassause Domeinraad, II, Inv. nr. 836, reg. nr. 313 a° 1363. ) En tenslotte registreerde ook M, die een oorkonde van St. Pancras schreef ( Inv. nr. 24. ) , een akte in het register Voorne A.B. Het is dus alleszins aannemelijk geworden, dat het register Voorne A.B. gevormd is in de hofkapel te Oostvoorne. Zelfs worden ons namen overgeleverd van degenen onder wier leiding dit plaats gevonden mag hebben. Voor de tijd van Gerard van Voorne kennen wij meester Simon, zijn klerk ( Inv. nr. (205) en Inv. nr. 29 f° 42. ) en Dirk Pal mar, zijn kapelaan, scholaster te Zifflich ( Zie Inv. nr. (9). ) die het volgende jaar parochiepaap van Maasland blijkt te zijn ( Abdij Leeuwenhorst, 30 mei 1331. ) ; ten tijde van Machteld, zijn dochter, wordt Dirk als haar klerk genoemd. ( Getuigenlijst bij reg. nr. 84. ) Misschien is deze Dirk dezelfde als Dirk Moenkiin,die vermeld wordt in verband met diensten van de hofkapel. ( Rekeningen grafelijke rekenkamer nr. 1358 fo 61. ) Nadat op deze wijze het aandeel van de hofkapel in de vorming van ons register naar voren is gebracht, moet een andere groep funktionarissen belicht worden, die in het ontstaan van ditzelfde register de hand heeft gehad. Wij menen de rentmeesters. ( Vgl. R. Fruin (Th.Az.), De leenregisters van Bewesten Schelde 1470-1535, 's-Gravenhage 1911, p. 3 en pp. 14-15. ) Dezen maken gebruik van het register om hun administratie te kunnen kontroleren. Wij zullen zien, dat hun toevoegingen voornamelijk uit notities bestaan. Een eerste invloed, die de rentmeesters uitgeoefend zullen hebben, bestaat in het invoeren van rubrieken overeenkomstig de verschillende rentmeesterschappen. Inderdaad vindt men nog een spoor van een blijkbaar oudere, verdrongen registratie zonder enige geografische indeling, waarbij onder de mannen, die een leen houden van de hofstede van Voorne bv. ook lieden buiten Voorne vermeld worden. ( Inv. nr. 29 f° 4 vlgg. en f° 51 vlgg. bv. f° 52v. ) Hieronder geven wij de geografische indeling, zoals die in het register normaliter wordt aangetroffen, met daarnaast het korresponderende rentmeesterschap.

Register Rentmeesterschap
1) Oostvoorne + Voorne
2) Westvoorne + Voorne
3) Heenvliet en Putten
4) Schouwen, waaronder Nd.-Beveland + Zeeland beoosten Schelde
5) Duiveland + Zeeland bewesten Schelde
6) Walcheren + Zeeland bewesten Schelde
7) Zuid-Beveland + Zeeland bewesten Schelde
8) Wolphaartsdijk
9) Zuid-Holland
10) Noord-Holland + Voorne
11) (West-)Friesland
12) Acquoy, Gelre en Utrecht + wellicht rentmeesterschap

Het bestaan van afzonderlijke rentmeesterschappen voor Zeeland beoosten en bewesten Schelde wordt bevestigd respektievelijk in de jaren 1329 en 1330. ( Reg. nrs. 221 a° 1329 en 415 a° 1330. ) Het rentmeesterschap Voorne zal de centrale instelling gebleven zijn. Voor de randgebieden wordt ons slechts een rekening voor Gelre genoemd ( Inv. nr. (196); vgl. reg. nrs. 646 en 649. ) zonder dat daar veel systeem in zit. De invoeging van nieuwe gebieden in het register heeft steeds enige moeilijkheden opgeleverd zoals duidelijk te merken is. Zo worden leenmannen in Zuid-Beveland aanvankelijk ingeschoven bij Duiveland ( Inv. nr. 29 f° 26. ) maar de akten worden geregistreerd bij Walcheren, terwijl Zuid-Beveland pas onder Machteld een zelfstandige rubriek gaaf vormen. Eigenaardig is het ook met Noord-Beveland en Wolphaartsdijk gesteld. Het eerste gebied is altijd gerekend bij Schouwen en het tweede krijgt een apart hoofd tijdens Gerard van Voorne maar wordt tijdens Machteld weer bij Walcheren geteld. Bij de rubriek Friesland is ook Kennemerland begrepen. Het is interessant iets op te merken over begin- en sluitingstijd van de rekeningen, hoewel de oudst overgeleverde dateert van 1373 - 1374. ( Rekeningen grafelijke rekenkamer nr. 1358 (rekening van Pieterman Dirksz. en nabestaanden a° 1373, 1374 en gedeeltelijk 1375). ) De rekentermijn loopt dan van half maart tot half maart. Voor een iets vroeger tijd, namelijk 1362, kan dit mooi bevestigd worden door hand L, van wie ook een thans verloren rekening over het jaar 1362 afkomstig is. ( Inv. nr. (193). ) De notities van deze hand in het register zijn gedateerd vanaf augustus 1361 tot 27 maart 1362. Wij mogen aannemen, dat in 1362 ongeveer dezelfde termijn gold als ruim tien jaar later. De hand L zal wel die van de rentmeester zelf, Jan Arnoutsz. van Abbenbroek, zijn. Deze deed in dat jaar al zijn vijfde rekening af. ( Reg. nrs. 86 en 87 a° 1357 en 93 en 94 a° 1359 en 98 en 99 a° 1360. ) Tegelijkertijd ziet men,dat de rentmeester inderdaad alleen notities heeft toegevoegd. Voor de verloren rekening tijdens Gerard van Voorne ( Inv. nr. (187). ) ligt de termijn veel minder duidelijk. Folio 27 van het register is een lijst, die wel van deze rekening overgeschreven zal zijn. Deze lijst kan niet in deze vorm opgemaakt zijn voor 8 april 1328 ( Reg. nr. 219. ) , wanneer Hendrik Hobuuksz., vijfde geciteerde aldaar, met zijn renteleen beleend wordt. Meer dan een vingerwijzing is dit natuurlijk niet.

Het spreekt vanzelf, dat van een rentmeesterschap pas dan sprake kan zijn, wanneer uit een bezitting direkte vaste inkomsten getrokken kunnen worden. Een ander soort administratie treffen wij aan in de vorm van de manlijsten, die her en der verspreid in het register gevonden worden. Wel kunnen kosten verbonden zijn aan lenen,wanneer dit rentelenen zijn, maar de inkomsten ziet men slechts incidenteel bij de leenverheffing.

Van deze manlijsten bezitten wij in het register volledige of minder volledige afschriften. De originelen worden bij diverse gelegenheden vermeld. Voor Gerard van Voorne bij een kwestie over visrechten in de Dubbel ( S.W.A. Drossaers, Het archief van den Nassauschen Domeinraad, dl. 1, 's-Gravenhage 1948, Inv. nr. 703, reg. nr. 279 a° 1337. ) ,voor Dirk van Montjoie bij een bevestiging van een belening ( Inv. nr. (273) a° 1341. ) en voor Machteld van Voorne bij een geschil over de grootte van een renteleen. ( Reg. nr. 297 z.j. ) Thans nog bewaarde manlijsten ( Bv. LRK nr. 111 (register BB Blois, begonnen november 1356). ) zijn geschreven op papier, zodat ook de bovenbedoelde lijsten wel van dat materiaal geweest zullen zijn. Het is belangwekkend om er achter te komen, wanneer de manlijsten ontstaan mogen zijn. Op grond van de mannen,die daarin voorkomen, is dit meestal wel mogelijk. Folio 8 laat ons een lijst van mannen van Zuid-Holland zien en folio 17 geeft er nog een. Reeds zijn deze lijsten op goede gronden gedateerd op het jaar 1304, in de loop waarvan zij tot stand zullen zijn gekomen. ( C. Hoek, Het huis te Crooswijck ("Ons Voorgeslacht", jrg. 18, 1963, pp. 301-2; C. Hoek, De hofstad bij Crooswijck, later genaamd het huis Rubroeck ("Ons Voorgeslacht", jrg. 21, 1966, p. 329). ) Wij mogen aannemen, dat ook de andere lijsten omstreeks dat jaar zijn klaargekomen. Ten overvloede kunnen wij er op wijzen, dat de oudst bekende manlijst van de heren van Putten precies in datzelfde jaar gereed kwam. ( C. Hoek, Leenmannen van de heer van Putten en Strijen ("Ons Voorgeslacht", jrg. 25, 1970, p. 62). ) Een voorbeeld van een omgewerkte manlijst en een, die gelijktijdig is bijgehouden, levert folio 68V met daarnaast een ingeschoven blad. Dit blad heeft de gegevens, aangetroffen folio 68V maar ontdaan van de bijwerkingen, overgenomen en daarnaast de lijst aangevuld met gegevens van elders. Dit voorbeeld doet ons zien, dat deze werkwijze ons voor problemen kan stellen, die opgelost kunnen worden door de betreffende lijst man voor man door te lichten. Interessant is in dit verband een lijst folio 67, een lijst van mannen van Zuid-Holland. Het is duidelijk dat deze lijst, geheel met dezelfde hand geschreven, niet voor 1355, de enig vermelde datum, overgeschreven kan zijn. In dit verband treft het, dat de laatst geciteerde, Hubert de Schenk van Culemborg, niet alleen niet onder het hoofd Zuid-Holland thuis hoort, maar ook reeds in 1347 stierf. ( Zie Van Schilfgaarde, Heren van Culemborg, Inv. nr. 2. ) Dit brengt ons op de methodiek om de mannen met hun lenen in lijsten vast te leggen. Wanneer de man en zijn goed onder hetzelfde hoofd gebracht kunnen worden, bestaan er geen moeilijkheden. Wordt de zaak zo, dat een man ook beleend wordt met een goed buiten zijn woonplaats, dan wordt zijn naam gehandhaafd op zijn woonstede. Zoals men begrijpt levert deze methode, gezichtspunt van de leenadministratie, vanuit het oogpunt van de rentmeester bezwaren op. Inkomsten, door mannen op deze manier getrokken uit meer dan één rentmeesterschap, maken aldus de financiële administratie lastiger. Men kan zich voorstellen, dat een dergelijke ontwikkeling zich voorzet en de administratie weet te verstoppen. In de bijgewerkte delen van de lijsten maar ook uit de akten met toevoegingen blijkt dit gevaar maar al te duidelijk. Het komt tot uiting in deel III van het register, dat de leenadminsitratie tijdens Machteld, gedeeltelijk gelijktijdig, bevat. Dit ondanks twee opdrachten "In nomine Domini amen", die men aantreft folio 51 recto en folio 72 verso. Ondanks de omstandigheid, dat een nieuw hoofd meestal aan de verso-zijde begonnen werd om een vorige rubriek meer ruimte te laten en ondanks de splitsing, aangebracht tussen lijsten en daar bij behorende akten. In onze regestenlijst hebben wij echter opnieuw een poging gedaan zo nauwkeurig mogelijk akten en lijsten, beide onder hun rubrieken, te onderscheiden. ( Zie hoofdstuk 6. ) In deze lijsten hebben wij ook de namen van de mannen, die niet de begiftigden zijn in de akte, waar hun naam boven geschreven is, opgenomen.

Tenslotte kunnen wij nog de aandacht vestigen op enige merkwaardige kanten aan ons register. Daar is vooreerst de volgorde, waarin de akten in het oudste gedeelte zijn ingeschreven. Normaal is, dat de akten zouden zijn opgetekend in de volgorde, waarin zij voorkomen, maar dit blijkt niet altijd het geval. Folio 21V levert daarvan een interessant voorbeeld. Eerst werd nummer 2 ingeschreven, vervolgens nr. 3 en tenslotte nr. 1, duidelijk te onderkennen omdat voor de laatste notitie, die de eerste plaats inneemt, niet meer genoeg ruimte over was gebleven om deze ruim te schrijven. Minder duidelijk maar toch herkenbaar doet zich hetzelfde geval folio 1 voor. Daar werd begonnen met nummer 2 en nummer 1 werd pas later bijgevoegd.

Hier en daar treft men, alweer in dit oudste gedeelte, enige doorhalingen aan. Bv. folio 23, waar een akte, ingeschreven door hand A, niet de goedkeuring van B heeft kunnen wegdragen. Voorts trekt de aandacht, dat soms bij het overschrijven van de akten een gedeelte, bv. de eerste letter, nagetekend is. Zie bv. folio 4V. akte anno 1254, te vergelijken met de hand F van de grafelijke kanselarij. ( J.G. Kruisheer, De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, 's-Gravenhage-Haarlem 1971, p. 432 foto's 64-66. ) Blijkbaar wil men hierdoor de authenticiteit van het afschrift verhogen. Op waarborging van de betrouwbaarheid der afschriften, voorkomend in het register Voorne A.B., wijst bovendien de omstandigheid, dat juist het eerste afschrift in het register ook in originali in het archief aanwezig is. Volgens Suys was dit in zijn tijd voorzien van het zegel. Hoewel met het zegel ook de bewijskracht van deze akte is weggevallen, doet zij nog steeds dienst als meter van de nauwkeurigheid der afschriften. Een verschil tussen het oude register van Gerard van Voorne en het leenregister van Machteld bestaat tenslotte in de reden van inschrijving der akten. In het oudste deel worden voornamelijk retroakta geregistreerd, in het jongere register daarentegen meer gelijktijdige akten van belening. Folio 4V treft men bv. in het oude register een akte aan ( Reg. nr. 5. ) , die onmiskenbaar ingeschreven is om te dienen in een proces, waarvan wij een precies gedateerde uitspraak kennen. ( Inv.nr. (237): 1331 juli 14 (tsonnendages na sinte Margrieten dach, in den Hage). )

Hier willen wij het bij laten, daar niet alle aspekten van het register Voorne A.B. hier behandeld hoeven te worden.

Verantwoording van de bewerking

Inventaris en regestenlijst

Bij de rangschikking van de diverse rubrieken is die betreffende rechten en bevoegdheden tegenover de grafelijkheid voorop geplaatst, gezien het belang, dat deze stukken in het archief vertegenwoordigen. De heren ontlenen hieraan hun rechten benevens inkomsten. In de tweede plaats komen de stukken van bestuurlijke aard. Deze stukken betreffen aktiviteiten van de heren zelf. De derde rubriek bevat stukken betreffende relaties met andere heren. Hieronder zijn stukken van de heren van Heenvliet te vinden. Op de reden, waarom deze stukken hier geplaatst werden, is onder "Geschiedenis van de archiefvormer", "De heren van Heenvliet" nader ingegaan. Onder deze stukken een onderverdeling aan te brengen leek wegens het geringe aantal overbodig. Een stuk betreffende relaties met de heer van Arkel is hier na geplaatst. Het register Voorne A.B. is achteraan gezet. Er bij gevoegd is een tafel met inhoudsopgave. Na de inventaris is een regestenlijst geplaatst van alle originele akten alsmede van alle afschriften. Deze regestenlijst is gesplitst in twee delen, waarin opgenomen zijn:

  1. alle oorspronkelijke stukken met alle afschriften van stukken, daterend van vóór 1300, en afschriften van latere stukken, betreffende andere dan leenzaken.
  2. alle afschriften van stukken, betreffende leenzaken, gerangschikt naar de rubrieken, waaronder zij in het register worden aangetroffen. ( Zie "Het register Voorne A.B." )Hierbij hebben wij in de afzonderlijke rubrieken, voor zover noodzakelijk, een splitsing aangebracht naar gedateerde stukken en ongedateerde notities. Geheel achteraan zijn twee notities van economische aard opgenomen. Teneinde het overzicht volledig te maken, is naar de akten van belening van vóór 1300 per gebied verwezen.

De heren van Voorne bedienden zich bij het dateren der stukken van de jaardagstijl. ( J. de Fremery, De jaardagstijl,de jaarstijl der heeren van Naaldwijk, der heeren van Voorne tot 1372, en de gemeene stijl van Holland (BVGO, 3de reeks, 9, 1896, pp. 140 vlgg). ) De paasstijl is aangenomen voor de graven van Holland ( J.G. Kruisheer, Oorkonden en kanselarij van de graven van Holland, pp. 110-113 vlgg. ) en de stad Dordrecht. ( R. Fruin (Th.Az.), Handboek der chronologie voornamelijk van Nederland, Alphen aan den Rijn, 1934, p. 91. ) Zowel in inventaris als regestenlijst zijn hun desbetreffende data omgerekend. Een bijzonder geval bij de bepaling van het jaar doet zich voor bij Inv.nr. (131). Deze is gedateerd: vrijdag voor Pasen 1356. Toch wordt de datum bij omrekening 22 april 1356 wegens de plaats in het register LRK. nr. 41. Dit register is chronologisch ingericht en omdat een akte van midden 1356 op deze volgt, hebben wij hier te doen met een voorbeeld van het begin van het paasjaar, gerekend vanaf Goede vrijdag daarvoor. ( D.Th. Enklaar, De jaarstijl van Melis Stoke, (Huldeboek pater dr. Bonaventura Kruitwagen O.F.M., 's-Gravenhage 1949, pp. 144-148). )

Voor de groot als rekenmunt wordt een equivalent van 16 penningen aangenomen, tenzij anders vermeld. Beleningen geschieden meestal in recht leen. Slechts van uitzonderingen of gevallen, waarin het nuttig leek de aandacht te vestigen op een recht leen, is melding gemaakt. In de regestenlijst tenslotte zijn de gebruikelijke afkortingen toegepast.

Voor enige gevallen zijn bijzondere tekens gebruikt. Dit gebeurt door een asterix (*) boven de regel, wanneer een gedeelte van het regest nadien aangevuld is met gegevens van elders. Deze bron is beneden onder dezelfde asterix nader aangeduid, tenzij naar één van de concordanties verwezen wordt.

Eén stuk kon helaas niet meer tot het archief teruggebracht worden. ( Concordantie I. ) Het betreft de zogenaamde "Voorboden van den Briel anno 1346" ( Ed. H. de Jager, De Middeleeuwsche keuren der stad Brielle (Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oude Vaderlandsche recht, tweede reeks nr. 2, 's-Gravenhage 1901, pp. 23-34). ) , die bij de scheiding van de nalatenschap van H. van Wijn, eerste rijksarchivaris, aan de Koninklijke Bibliotheek gekomen zijn. In een band, waarin Van Wijn blijkbaar rechten van den Briel verzamelde, treft men de betreffende katern thans aan. ( HSS. 71 H 46. ) Zonder ernstige beschadiging bleek deze niet meer van de band gescheiden te kunnen worden.

Aanwijzingen voor de gebruiker

Openbaarheidsbeperkingen

Volledig openbaar.

Beperkingen aan het gebruik

Reproductie van originele bescheiden uit dit archief is, behoudens de algemene regels die gelden voor het kopiëren van stukken, niet aan beperkingen onderhevig. Er zijn geen beperkingen krachtens het auteursrecht.

Materiële beperkingen

Het archief kent geen beperkingen voor het raadplegen van stukken als gevolg van kwetsbare of slechte materiële staat.

Aanvraaginstructie

Openbare archiefstukken kunnen online worden aangevraagd en gereserveerd. U kunt dit ook via de terminals in de studiezaal van het Nationaal Archief doen. Om te kunnen reserveren dient u de volgende stappen te volgen:

  1. Creëer een account of log in.
  2. Selecteer in de archiefinventaris een archiefstuk.
  3. Klik op ‘Reserveer’ en kies een tijdstip van inzage.
Citeerinstructie

Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling.

VOLLEDIG:
Nationaal Archief, Den Haag, Heren van Voorne, Burggraven van Zeeland, nummer toegang 3.19.56, inventarisnummer ...

VERKORT:
NL-HaNA, Heren van Voorne, 3.19.56, inv.nr. ...

Verwant materiaal

Beschikbaarheid van kopieën

Inventarisnummers van dit archief zijn in kopievorm beschikbaar

Ten overvloede wijzen wij er op, dat het hier beschreven archief evenals dat van de heren van Altena ( H. Hardenberg, Inventaris van het archief van de heren van Altena (in handschrift). ) en dat van de heren van Putten en Strijen ( C. Dekker, Het archief van de heren van Putten en Strijen (in handschrift). ) van het archief van de grafelijkheid van Holland is afgesplitst om als een afzonderlijke eenheid geïnventariseerd te worden. Op een onderdeel van het archief, het register "Voorne A. B.", wordt hier nader ingegaan.

Bijlagen

DeelKaternRegisterRentmeesterschap