Jan Blanc (red.), Dutch Golden Age(s). The Shaping of a Cultural Community. Gouden Eeuw: New Perspectives on Dutch Seventeenth-Century Art 1 (original) (raw)
Related papers
De Eeuwwenden (dl. 3): Renaissance 1600. Kunst en Literatuur
1990
Het is door de hele geschiedenis heen al een vraag of eeuwwenden, met bijbehorende crisisverschijnselen, echt bestaan, of dat we dergelijke verschijnselen alleen maar aangrijpen om structuur aan te brengen in een van zichzelf strikt lineair voortschrijdende tijd. Leven is immers alleen mogelijk als de zintuigen contrasten kunnen waarnemen; een te lang aanhoudende 'ééntonige' orgelklank wordt ondragelijk voor het oor
Th.A.H. de Nijs, E. Beukers, Geschiedenis van Holland, II, 1572 tot 1795
BMGN - Low Countries Historical Review, 2004
Deze geschiedenis van Holland behoort tot een lastig genre. Lastig voor redactie en auteurs, en lastig ook voor een bespreker. Wat immers is de bedoeling van een dergelijk boek, en in verband daarmee, volgens welke maatstaven moet het beoordeeld worden? De veertien bijdragen zijn geschreven door vijftien wetenschappers die hun sporen verdiend hebben. Maar de hele opzet van het werk maakt duidelijk dat hun beoogd publiek eerder tot de categorie 'algemeen ontwikkeld', dan tot dat van de collega-historici gerekend moet worden. Het boek ambieert klaarblijkelijk om wetenschappelijke kennis samen te vatten en aan een niet-wetenschappelijk publiek over te dragen. Daarbij mogen dan criteria als 'betrouwbaarheid', 'volledigheid' en 'toegankelijkheid' worden gehanteerd. Wat dat betreft hebben de lezers van dit boek niets te klagen. In een prettig leesbare stijl worden door ter zake deskundige auteurs de belangrijkste feiten en ontwikkelingen voorgesteld. Luuc Kooijmans en Carly Misset zetten in het eerste hoofdstuk de politieke ontwikkelingen op een rijtje, Taeke Stol bericht over de waterstaatkundige verwikkelingen, terwijl Jan Bieleman (landbouw) en Milja van Tielhof (handel en nijverheid) de economie voor hun rekening nemen. Drie hoofdstukken van Jan Lucassen (bevolking), Paul Knevel (maatschappelijke groepen) en Jo Spaans (sociale zorg) behandelen de sociale aspecten, waarna Paul Abels de kerkelijke geschiedenis uit de doeken doet. Willem Otterspeer bijt met een hoofdstuk over de wetenschap het spits af in het culturele gedeelte, gevolgd door Eddy Grootes (literatuur), Eric Jan Sluijter (schilderkunst), Louis Peter Grijp (muziek) en Freek Schmidt (bouwkunst). Het boek eindigt met een slotbeschouwing van Willem Frijhoff. Wie met de materie vertrouwd is wordt zo nu en dan verrast-Lucassen verstrekt nieuwe ramingen over aantallen stedelingen omstreeks 1680 en 1750, Jo Spaans komt met enkele mij onbekende gegevens over provinciale wetgeving inzake de armenzorg, Sluijter geeft een nieuwe synthese van het werk over de canonvorming rond de 'Hollandse school'-maar men zal hier toch vooral een competente samenvatting van de resultaten van recent onderzoek aantreffen. Daar is niets mis mee, want dat was precies de bedoeling en wanneer het beoogde bredere publiek in groten getale op deze manier daarover geïnformeerd wordt, is het belangrijkste doel van dit boek bereikt. De toegankelijkheid wordt niet weinig vergroot door een ruimhartig illustratiebeleid, met geregeld verrassende afbeeldingen die goed aansluiten bij de tekst. Wat dat betreft verdienen ook vormgever en uitgever een compliment. So far so good. Men zou wellicht ook enkele additionele eisen aan een boek als dit mogen stellen: 'verantwoording', 'evenwichtigheid', 'historiciteit' en 'samenhang'. Om met het eerste te beginnen, daar is de redactionele politiek niet helemaal helder. Sommige hoofdstukken zijn uitvoerig geannoteerd, andere uitsluitend bij de citaten, het eerste zelfs daar niet. Bij alle hoofdstukken is een beredeneerde literatuuropgave, en die heeft soms het karakter van verantwoording, maar lijkt in andere gevallen slechts bedoeld als leeswijzer. Ook met de 'evenwichtigheid' is iets merkwaardigs aan de hand. Niet minder dan vijf van de veertien hoofdstukken zijn gewijd aan wetenschap en cultuur. Daarbij steekt een enkel hoofdstuk over de politiek wel mager af, te meer daar er bij voorbeeld heel weinig te vinden is over de werking van de openbare instellingen. De justitie, om een ander thema te noemen, dat bovendien niet van actualiteit is ontbloot, komt in het hele boek niet voor. En waarom wel het muziekleven behandeld, waarvan Grijp zelf zegt dat het eigenlijk niet erg bijzonder was, en niet de marine die Hollands naam en faam op de zeven zeeën uitdroeg? Maar de belangrijkste problemen zitten toch bij de laatste twee criteria. Door de thematische behandeling van ruim twee eeuwen
Vergane glorie? Een Hollands adelskroniekje in de Bourgondisch-Habsburgse periode
Leidschrift : Elites, 2000
Het kan licht gebeuren, dat men, de opmerkzaamheid steeds gericht op neergaan, uitleven en verwelken, te veel van de schaduw des doods over het werk laat vallen'. Deze woorden zijn, hoe kan het anders, neergeschreven door Johan Huizinga, en wel op 31 januari 1919 na voltooiing van zijn Herfsttij der Middeleeuwen. Ze zijn opgenomen in het 'Voorbericht' bij de eerste druk van die studie en vormen als het ware een reactie van de auteur na herlezing van zijn eigen boek. Zijn Herfsttij was erop gericht aan te tonen dat de Frans-Bourgondische cultuur van de veertiende en vijftiende eeuw niet alleen als 'advent der Renaissance' gezien moest worden, maar ook en vooral als 'de middeleeuwsche beschaving in haar laatste levensgetij, als een boom met overrijpe vruchten'. Kijkend naar de Late Middeleeuwen zag hij een avondhemel, 'vol bloedig rood, zwaar en woest van dreigend loodgrijs, vol valschen koperen schijn.' 1 Blijkens de hierboven als opening geciteerde woorden was Huizinga zelf zich terdege bewust van een mogelijke vertekening door eenzijdigheid. Dat heeft echter niet kunnen verhinderen dat het door hem zo magistraal geschilderde beeld van het Middeleeuwse avondrood een eigen leven is gaan leiden en vele interpretaties van laatmiddeleeuwse cultuurverschijnselen heeft beïnvloed. Cultuuruitingen in de vijftiende eeuw werden meer dan eens geïnterpreteerd als schone schijn, als elementen in een droomcultuur, als schitterende levensvormen los van de harde, zakelijke en vaak ook veel minder kleurrijke realiteit. 2 J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen. Studie over levens-en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden (Groningen 1984 16), vii-viii. Vgl. ook F.P. van Oostrom, 'De oude orde in verval? Hollandse hofliteratuur en Huizinga's Herfsttij', in: idem, Aanvaard dit werk. Over Middelnederlandse auteurs en hun publiek, NLCM 6 (Amsterdam 1992), 136-151, aldaar 139: 'Hoezeer men Huizinga ook moet relativeren: twee van zijn hoofdstellingen lijken toch moeilijk te loochenen: ten eerste, dat de aloude adel in de loop van de veertiende en vijftiende eeuw gevoelig aan macht inboet; en ten tweede, dat de kunst die deze adel cultiveert tegen dit positieverlies veelal een dam, of zelfs een rookgordijn opwerpt'.